Op een dag werd ik wakker en realiseerde ik me dat ik al heel lang niet meer aan hem gedacht had.
Hoe lang was het geleden dat ik in mijn hoofd de titels van zijn platen opsomde? Een denkbeeldig lijstje afliep van de bootlegs die nog ontbraken in mijn verzameling, of fantaseerde over de ideale setlist tijdens dat eenmalige concert voor genodigden? Jaren geleden moet het zijn geweest maar ik kan geen precies moment aanwijzen. Ongemerkt was iets dat ooit van levensbelang leek ver weggedrongen naar de achtergrond. Ergens moet een moment zijn geweest waarop het begon te vervliegen.
Een exact moment waarop het begon komt evenmin bovendrijven. De idolatrie komt en gaat, en de hevigheid daar tussenin is ongekend. Het moet kort na het verschijnen van zijn solodebuut zijn geweest, volgend jaar dertig jaar geleden. Brilliant Trees heet die plaat. Op de hoes zien we nog de oude David Sylvian, met peroxide-blond haar, Warholish en gesoigneerd. De muziek deed in weinig meer denken aan zijn band Japan, het was atmosferische muziek, jazzy hier en daar, al improviserend ontstaan in de Berlijnse Hansa Studio’s met kopstukken uit de Europese avantgarde. Zo’n plaat waarmee een voormalig tieneridool volwassen wordt en serieus genomen wil worden.
Ik deed mijn huiswerk. Brilliant Trees is een vorm van aanbidding, een uitroep van levensvreugde, een seculiere psalm die verlangen naar vervulling uidrukt, geestelijke vervulling. De boom des levens was hij tegengekomen in de Kaballa, las ik een interview. Dat was direct aanleiding om me in de joodse getallenmystiek te verdiepen. Zo ging het steeds. Ik zat op de middelbare school en deed er thuis een zware studie bij. Bij de fonotheek en de bibliotheek haalde ik wekelijks nieuw studiemateriaal. Ondertussen draaide ik Brilliant Trees nog maar eens om.
Over de tafel in de woonkamer rolde ik een groot wit vel uit waarop ik geestdriftig de stamboom begon uit te werken. Eerst kregen de muzikanten op zijn platen een lemma, en van daaruit ontstonden de vertakkingen via samenwerkingsverbanden, producers, geluidsmixers, tot aan de platenhoesontwerpers toe. De volkswijsheid wil dat je via zes of zeven handdrukken met iedereen op de wereld verbonden bent. In de popmuziek waren drie, hooguit vier stappen genoeg om David Sylvian te verbinden met John Lennon, Johnny Rotten of Lou Reed. Precies in het midden van dat grote vel stond zijn naam, omringd door honderden andere namen. De vertakkingen waren eindeloos. Hij was het middelpunt, alles draaide om hem.
De boeken die het muzikale orakel las moest en zou ik mooi vinden, hoe ondoorgrondelijk ze soms ook waren. Muzikanten door wie hij zei beïnvloed te zijn? Ik sprak met respect over ze. Liet hij zich kritisch over muzikanten uit, dan kon het niet veel wezen. Alles wat met spiritualiteit te maken had lag binnen handbereik. Op de dubbel-elpee Gone to Earth (1986), onder begeleiding van Robert Fripps gitaartonen, klinkt een sample van goeroe J.G. Bennett. ‘This soul goes beyond being and enters this divine world’. Machtig interessant vond ik dat. Op The Healing Place is de stem van Joseph Beuys te horen, die zijn bezorgdheid uitdrukt over de gevaren die het menselijk ras bedreigen. Het was zonder enige reserve aanleiding om Joseph Beuys te bombarderen tot de grootste kunstenaar aller tijden en ook aanleiding om me grote zorgen te maken over ons voortbestaan. Zo moet het ongeveer ook zijn als je je gehersenspoeld weet door een sekte. Elke detail kon belangrijk zijn. Het zou een vorm van ontvankelijkheid blijken die later niet meer terugkeerde.
Hoe vaak had ik de interviews al gespeld? Ik was de tel kwijtgeraakt.
Leid je een teruggetrokken leven?
Je woont in Londen?
‘Nee, ik woon niet alleen, ik woon samen met Yuka, het meisje dat je zojuist ontmoet hebt’.
Nee, ik vroeg of je in Londen woont.
Heb je veel vrienden?
‘Nee, die heb ik nooit gehad. Een paar, wat niet mijn eigen keuze is. Maar het zal wel mijn eigen fout zijn dat ik er niet meer heb. Ik doe niet genoeg moeite om meer vrienden te maken. Het is een gevoel voor waarden en interesses, dat een vriendschap doet ontstaan. Ik kan maar moeilijk mensen vinden, waarmee ik die kan delen’.
Zit er veel eenzaamheid in je songs?
‘Zo moet het vaak overkomen, maar het is geen emotie, die ik probeer over te brengen, eenzaamheid. Veel van m’n songs zijn een onderzoek, zo je wil, van mijn gemoedstoestand in een bepaalde periode. Als eenzaamheid daarvan deel uitmaakt kan het aan de oppervlakte komen. Maar ik weet van een hoop mensen dat ze mijn werk erg deprimerend vinden. Maar dan hebben ze een totaal verkeerde kijk op wat ik wil overbrengen. Ik heb mensen horen zeggen dat ze de track Brilliant Trees bijvoorbeeld niet om te door te komen vinden, maar voor mij is Brilliant Trees een hulde aan het leven en ik ben altijd verrast dat men dat niet uit de muziek haalt. Dus zal het wel van persoon tot persoon verschillen’.
(uit een interview met Peter Claessens in Vinyl)
Kerkje
Er is een foto, waarop ik met een boek in de hand voor de deur van een statige Engelse woning sta. Waar denk ik aan, wat doe ik daar, welk boek is dat? De foto werd gemaakt in de zomer van 1986 en ik sta voor het huis waar mijn idool woont. Er ging een heuse speurtocht aan vooraf. Voor zijn boek Perspectives, een boek vol polaroids in de stijl van David Hockney, had Sylvian een collage gemaakt van het kerkje waarop hij vanuit zijn appartement in Kensington uitzicht had. Wie het kerkje vond, zoekend naar het juiste perspectief, de juiste hoek, hoefde zich op de juiste plek maar om te draaien en kon niet anders dan voor zijn deur staan. Dat is precies wat ik deed. Vanaf de grond maakte ik zelf de foto’s waarmee ik thuis precies zo’n collage zou kunnen maken. De opwinding was zinderend. Alleen al het idee dat iedere man die hier naar buiten kon komen wandelen, ongetwijfeld met een zonnebril op, hem zou kunnen zijn.
Hier loopt hij dus. Hier trekt hij de deur achter zich dicht om naar god weet waar te gaan.
Naar de studio bijvoorbeeld. Of naar de kapper, voor mijn part. We zochten Alan Soh op, zijn kapper (het vriendje van de roemruchte manager Simon Napier-Bell) en vroegen hem het hemd van het lijf. Bij de Record & Tape Exchange en Plastic Passion kochten we ons ongans aan speciale limited editions (de Canadese persing op rood vinyl, de misdruk met de verkeerde B-kant), bij Hamilton’s galerie waar hij z’n foto’s tentoon had gesteld liepen we wat nerveus te dralen, we bezochten nachtclub Stringfellows die hij frequenteerde, de Trident, Air en Mayfair Studio’s, het Blakes hotel waar hij zich had laten interviewen door Interview Magazine. Londen was verworden tot een groot decor, waarin alles en iedereen met hem te maken had. Of op z’n minst kón hebben.
In de Mayfair Studio’s wist men ons te vertellen dat Sylvian niet in de stad was. Hij was, geloof het of niet, in de Wisseloord Studio in Hilversum voor het afmixen van zijn nieuwe plaat, de plaat die Secrets of the Beehive (1987) zou gaan heten.
Terug thuis trok ik de stoute schoenen aan en schreef hem een brief. In een flow, in één keer eruit. Ik vond ‘m terug. Niet het origineel natuurlijk, dat ging daadwerkelijk op de bus naar Londen, maar een netjes uitgeschreven kopie. ‘Dear Dave,’ staat erboven. In dat ‘Dave’ school natuurlijk al waar het me om te doen was: op vertrouwelijke voet komen met mijn held. ‘It took me some time to have the nerves to (try to) wite to you. I’m a 16 year old Dutch boy and you mean a lot to me. I’m really fanatic when it comes to things that have to do with you. I’m not sure about the reasons why. Of course it is the brilliant music, but the interviews mean a lot to me too. I became so interested in the things you said, your opinions and valuation, that I began to get the same interests. Last year it was really frightening: I read the books you read, I listened to the music you liked, and unconscious of it I took over most of your ideas and valuation. That’s why the articles about you are important to me. I know it just can’t be pure ‘real you’; nobody gives himself away like that.’ Ik schrijf nog wat over m’n favoriete nummers, over wat er nog ontbreekt in m’n collectie, en sluit af met een dankwoord.
Verzet
MTV Europe was nog pionierend in die dagen, een clipzender met Pipp Dann, Ray Cokes en Marcel Vanthilt. Tussen de blikkerige confectie van Stock, Aitken & Waterman klonk een nummer als Orpheus als een daad van een verzet. Kwikzilverig pianospel, een secondenlange stilte halverwege (toestel kapot?), een dromerige trage video vol schaduw en suggestie. Zo beschouwd was David Sylvian het feminiene antwoord op de masculiene megasterren in de jaren tachtig, muziek die je naar binnen deed kijken in plaats van naar buiten, muziek die je confronteerde met de introverte kanten van het bestaan. Muziek voor mensen die niet bang zijn voor stilte, muziek over de geesten die soms ineens je leven weer binnendringen en alles bedekken met een deken van melancholie. ‘I wrestle with an outlook on life / That shifts between darkness and shadowy light / I struggle with words for fear that they’ll hear’. Alles leek over mij te gaan. Het was muziek om je mee te identificeren, maar nu eens niet vanwege de opwinding, het dwarse puberverzet, nu eens niet vanwege rock ‘n’ roll. Muziek die het niet uitschreeuwde, maar juist subversief was door introspectie en bezinning af te dwingen. Teenage Kicks, maar dan naar binnen gericht.
Bij de artiesteningang van Ahoy sta ik, mei 1988, tegen de dranghekken. Op de foto die ik maak zie je de held van het verhaal, een wazige figuur, in de verte de verkeerde kant op kijken en een enorm overbelicht jaren tachtigkapsel pal voor de lens. Om hem te spreken te krijgen was het hier nog te massaal, in de jaren die volgden lukte dat wel. Koukleumend bij de zij-ingang van Paradiso, ijsberend bij de trappen van De Oosterpoort. Het zijn niet de meest interessante gesprekken die een fan met zijn idool voert, maar voor mij waren het op dat moment ontmoetingen die van levensbelang waren. In de trein terug naar huis herinnerde ik me ieder woord, en bedacht ik wat ik eigenlijk allemaal had moeten zeggen. Ik schoot altijd tekort. Er waren uitvoerige briefwisselingen met pen pals in met name Engeland, het leek op een geheim genootschap. Ondertussen bleef de postbode voortdurend pakketjes afleveren met bijzondere persingen en zeldzame uitgaves, al het geld dat ik met bijbaantjes verdiende moet direct zijn afgevloeid naar De Collectie.
Er kwamen veel muzikale helden bij die jaren, veelal (post-) punk-iconen, muzikanten bij wie de gedistingeerde Sylvian met z’n Italiaanse maatpak bepaald schril afstak. Toch bleek dat zich in mij prima te verenigen. Naarmate de jaren verstreken veranderde zijn rol, hij bleef belangrijk maar er kwam zo veel andere muziek bij. Ondanks alles behield hij een status aparte. Een status waaraan hij ontleende dat ik hem door dik en dun bleef verdedigen tegen soms ongemeen felle kritiek. Ook toen ik me begon te herkennen in sommige afkeurende typeringen (bloedeloos, interessantdoenerig, de lijst is lang), bleef ik een trouwe vazal, ik liet mijn twijfels niet blijken. Dat deed je domweg niet. Steeds vaker betrapte ik me erop dat ik in zijn avantgardistische projecten gewoonweg geen schoonheid kon ontdekken. Het waren gedachten die onderdrukt dienden te worden. Anders was het einde zoek. David Sylvian was hors catégorie.
Piepknor
Hij leefde intussen als een betrekkelijke kluizenaar in de VS, geestelijke crises en hevig drugsgebruik wisselden perioden af met een rijk gezinsleven. Interviews werden zeldzamer, er waren steeds minder mantra’s om te herhalen. Nieuwe muziek die verscheen bestond steeds vaker uit ambient-klanken die exposities van hippe kunstenaars hadden opgeluisterd, ergens in een galerie in Tokio of Seattle. Lange composities zonder houvast, soms onheilspellend, soms gelaten – met popmuziek had het weinig meer te maken.
Een van de laatste werken waarvan ik onder de indruk was is Blemish (2003), zijn in zes weken opgenomen plaat over de verwerking van de scheiding van zijn vrouw Ingrid Chavez. Onaards, echo’s van een poolvlakte waar ijsschotsen verschuiven, kil maar monumentaal. Daar kon ik hem nog net volgen, al begon ik hem moeilijker te begrijpen. Steeds verder dreef hij in de jaren die volgden weg. Op Manafon (2009) en remake Died in the wool (2011) is alles even ongrijpbaar als atonale piepknor, ik probeer hem te benaderen via het makkelijkste houvast – die stem, nog altijd warm en sonoor – maar het lukt me niet meer goed om dichtbij te komen.
In de deze maand verschenen biografie On The Periphery, geschreven door voormalig Sunday Times-journalist Christopher E. Young, verklaart Sylvian het desolate geluid door zijn isolement. De enige regelmatige bezoekers thuis, in een dorp in New Hampshire, zijn z’n twee dochters. ‘Negentig procent van de dagen ben ik alleen. Ik heb altijd gedacht dat het goed is om, wil je echt iets bijzonders creëren, je terug te trekken en je zo min mogelijk te laten leiden door de gebruikelijke invloeden van de maatschappij. Manafon is geboren uit dat isolement’.
Zijn in 2012 geplande tournee werd op het laatste moment afgelast vanwege gezondheidsredenen. Ik had nog geen kaartje, maar de afgelasting gaf me respijt. Had ik echt voor het eerst verstek laten gaan? Ik hoefde niet te beslissen nu, voorlopig ging de toer niet door.
Deze herfst trad hij in Noorwegen en Italië op met Stephan Mathieu en Christian Fennesz onder de naam The Kilowatt Hour. Elektronische, geïmproviseerde muziek, met de stem van dichter Franz Wright uit de laptop. Noorwegen en Italië, daar kon ik met goed fatsoen nog onderuit. Inmiddels weet ik het zeker. Als hij straks Nederland weer aandoet zal ik er voor het eerst niet bij zijn. We hebben elkaar losgelaten. Hij is een ijsschots die wegdrijft, en steeds kleiner wordt, en uiteindelijk verdwijnt aan de horizon.
De verering van een fan komt te paard en gaat te voet. Heel geleidelijk aan vervaagt het, als het zandkasteel dat met iedere golfslag een beetje verder overspoeld wordt. In de plakboeken laten de knipsels, indertijd zorgvuldig ingeplakt, beetje bij beetje los. De fotokopieën zijn hier en daar zo verbleekt dat ze onleesbaar zijn geworden. Het fantaseren over hoe zijn dagelijks leven eruit ziet, het wensdenken over nieuwe projecten, het is allemaal verdampt. Ergens onderweg ben ik ook het vermogen kwijtgespeeld om zo onvoorwaardelijk te bewonderen, door dik en dun, blind voor missers.
Het is niet de muziek die ik soms mis, maar dat.
© Schift, december 2013
Wees de eerste om te reageren