Een avond met Bram Vermeulen


 Precies tien jaar geleden overleed Bram Vermeulen (1946-2004) onverwachts aan een hartstilstand, op de laatste dag van een vakantie met zijn familie in Toscane. Voor de oudere generatie was hij allereerst de helft van dat duo, hij was Bram van Freek. Ik ken de liedjes uit die programma’s van Neerlands Hoop uit de jaren zestig en zeventig nauwelijks, en moet eerlijk zeggen dat ze altijd gedateerd en geforceerd aandoen als ik er iets van voorbij hoor komen. Voor mij is Bram Vermeulen de man van Rode Wijn (1988). Het is, vind ik, een van de mooiste scheidingsliedjes die in het Nederlands zijn geschreven.

‘Ik ben niet meer gewend aan stilte, en zeker niet zo lang. De vrijheid die ik terug wou hebben, maakt me eigenlijk bang. Toch is het niet dat ik haar mis. ‘t Is ongewoon, nog even. Niemand, niemand heeft zich vergist. ‘t Is wennen aan m’n eigen leven’.

Bram Vermeulen op z’n best: een bitterzoete tekst op een bedrieglijk eenvoudig walsje zonder veel opsmuk. Als ik Bram Vermeulen zag optreden schemerde dat er op de beste momenten doorheen: Tom Waits zonder aanstellerij, hoedjes en gekke stemmetjes, Randy Newman zonder cynisme. In Vlaanderen begrepen ze dat veel beter, daar had hij al in de jaren tachtig de status die hij verdiende. Daar zat kennelijk dat roemruchte Neerlands Hoop niet in de weg, dat cabaretverleden dat ons hier wel eens het zicht ontnam op zijn talent.

Op de radio hoorde ik dit weekend de manager van Neerlands Hoop Just Enschedé vertellen hoeveel moeite het Bram Vermeulen heeft gekost om zich na de scheiding ‘te resetten’. De klap van de breuk kwam hij maar moeilijk te boven, zei Enschedé. In De Wereld Draait Door kondigde Freek de Jonge dit voorjaar aan dat hij een theatertoer aan zijn voormalige kompaan zou wijden. In een merkwaardig gesprek stuntelde De Jonge wat over zijn eigen aandeel in de breuk. Hoe moet ik het nu eigenlijk zien, vroeg Matthijs van Nieuwkerk, is dit een liefdesverklaring of heb je postuum iets goed te maken? ‘Er is geen schuld, eerder schaamte dat het wel wat sjieker had gekund,’ antwoordde De Jonge. Vervolgens kwamen de liedjes van Bram Vermeulen ter sprake. ‘Er zit veel lyriek in die niet van toepassing is op mijn leven,’ zei Freek de Jonge, ‘veel scheidingsperikelen, veel romantische drankzucht. Daar heb ik niet zoveel mee.’ Het maakte het gesprek alleen maar pijnlijker, want – zo mocht de kijker er zelf bij denken – was er niet ook sprake van scheidingsperikelen waarin hij zelf de hand had gehad?

Bram Vermeulen, foto: Maarten SlagboomDe tournee van Freek de Jonge is intussen afgelast maar bij de tiende sterfdag van Bram Vermeulen wordt de komende tijd volop stilgestaan. Vanavond brengen zeventien zangers in Den Bosch een eerbetoon aan hem, later deze maand start een hommage-tournee, met onder anderen zijn dochter Katarina en singer-songwriter Jonas Winterland. In oktober verschijnt ook de langverwachte biografie Bram Vermeulen op leven en dood, geschreven door Henk van Gelder.

De paar keer dat ik Bram Vermeulen ontmoette trof ik een gretige man, gulzig haast. Enthousiast, op het manische af. Voor Margreet Dolmans tijdschrift Mens & Gevoelens zocht ik hem in het voorjaar van 1991 op. Hij was toen zo oud als ik nu ben. Het was zo’n avond in mei waarop de zomer al in de lucht hangt. We praatten terwijl het langzaam donker werd, en hij schonk rode wijn. Na die avond maakte ik onderstaand verhaal.

Amsterdam, mei 1991

Bram Vermeulen: ‘Vanmorgen, in het bos, heb ik het voor de zoveelste keer geprobeerd. Het onbestemde verlangen dat me drijft vormgeven, formuleren, opschrijven. Is er een lijn te ontdekken in al die theatervoorstellingen, liedjes, gedichten, schilderijen? Ik vertrouw erop dat al die uitingen uiteindelijk in dezelfde zee uitkomen. Liefde drijft me niet, maatschappelijk bewustzijn ook niet, maar: verlangen. Het vreemde gevoel dat ik heb als ik in de zon zit en denk: waarom zat ik hier niet eerder? Het kost me zoveel moeite om te genieten van het moment zelf. Vanmorgen had ik zo’n zeldzaam gelukzalig moment, een moment van inzicht. Met m’n hoofd door het plafond.’

De woonkamer van Bram Vermeulen. Kaal, veel grijs. Hij vertelt vol overgave, soms met pretoogjes: ‘Ik schrik van het onbekende – dat besef is vreselijk, want onterecht. Daar probeer ik me tegen te verzetten, er doorheen te gaan. Bij het schrijven van het nummer De Wedstrijd – over Die Vijand, Die Lul – heb ik mijn vader van boven op bezoek gehad. Ongevraagd op mijn tafel. Ik kwam niet verder dan het tweede couplet. Verbijsterend; hij heeft zich er echt mee bemoeid. Zoiets van: jongen, nu wordt het tijd dat je hier es over schrijft. Ik heb het gevoel dat hij heel blij is met dit programma. Als het een avond goed gaat verschijnt hij ook op het toneel, aan het eind. Dan is hij vervelend en leuk tegelijk. Dat is wat ik heb geleerd. Ik het begin moest ik verschrikkelijk janken – echt Kinderachtig Janken – maar ik heb er nu een tevreden gevoel over. Ik had voor mijn eerste soloplaat het nummer Bedankt Pa geschreven en dacht bij mezelf: zo, we zijn niet uitgepraat, mooi geschreven, klaar. Maar ik kon ook nog heel goed uitpraten toen hij er niet meer was. Dat is hoopgevend, in alles: als je er over na blijft denken, is communicatie mogelijk. Een opluchting.’

‘Hij is nogal voorspelbaar, althans, mij verbaast hij zelden. Soms, ‘s ochtends vroeg, kijkt hij me geschrokken aan boven de wastafel. Dat duurt altijd maar even.’ (Uit: Vriend en vijand)

Twee avonden eerder zie ik zijn programma Vriend en Vijand in Almere. Een troosteloze omgeving, waarin Bram de zaal treffend kennis laat nemen van het verhaal van ‘een 44-jarige man, nog steeds onzeker, een échte man’. Teder en clownesk tegelijk; een minstreel, die zich – gekleed in overhemd, bretels en slobberbroek – bescheiden presenteert. Speelse humor, sobere en eenvoudige liedjes over een vader-zoon relatie. ‘Er wordt heel veel aan me gevraagd of dit programma autobiografisch is. Ik zeg dan altijd: jôh, ik heb geen zoon! Ik heb twee dochters. O, zeggen ze dan verbaasd. Maar kunst is illusie, iedere uitdrukkingsvorm een manier van overdracht. Het gaat er niet om of het verhaal echt is. Ik veeg wel van m’n eigen stoep. Natuurlijk gaat het programma over mijn vader, maar niet over een zoon, of dé zoon. Toen ik voor het eerst met Boudewijn de Groot werkte – de plaat Rode Wijn – hebben we urenlang zitten praten over de grens tussen zeggingskracht en genant zijn. Boudewijn vond dat ik soms gênant was: dat kun je toch niet zingen! Maar het nummer Rode Wijn bijvoorbeeld is zes jaar voor de scheiding van mijn vrouw Titia geschreven, terwijl iedereen opmerkt dat het daarop is gebaseerd. Als ik het gevoel heb dat ik me te veel bloot geef wordt het inderdaad gênant. Schiet ik mijn doel voorbij. De beklemming is dan te groot. Dus laat ik heel veel weg. Bij dit programma heb ik wat dat betreft veel aan Luk Perceval te danken, die het regisseerde. En aan mijn vriendin Shireen, natuurlijk.’

 Hij schenkt rode wijn in, formuleert vervolgens helder: ‘Het was een liefdevolle jeugd, maar zeer getekend door maatschappelijk bewustzijn. Mijn vader kocht geen Ruton-stofzuiger in 1937. En later was hij een niet dogmatisch, maar zeer overtuigd socialist. Een geloof in de natuurlijke rechtvaardigheid van de mens. De verdeling van de aardse goederen, weet je wel. Daarom is hij ook veel teleurgesteld. Urenlange discussies met mij over het feit dat de PvdA reclamebiljetten ging gebruiken. Gesprekken over roze en rood; mijn vader vond mij roze. Vreemd, maar tegen dat maatschappelijk bewustzijn zette ik me niet af. Er was alleen een aperte generatiekloof. Om één uur thuis komen, in 1965! Belachelijk, de hele wereld was gaande! Dan zat hij bovenaan de trap te wachten: kwaad, omdat hij ongerust was. Domme, vreselijke verwijten maakte hij mij, en ik kon hem niet uitleggen dat die ongerustheid niet nodig was.

Ik had heel oude ouders; mijn moeder was 42, toen ik werd geboren. Mijn ouders zijn heel laat getrouwd. Mijn vader was voor 1935 iemand die in Hongkong woonde, in Batavia; de wereld rond. Met een Engelse verloofd geweest. En opeens zag hij dat die wereld naar de verdoemenis ging, opeens was er die omslag. Bij die omslag hoorden de kinderen. Vandaar die moraal, die bezorgdheid. Wij hebben zo ontzettend slecht geleerd met geld om te gaan, dat hou je niet voor mogelijk. We zijn er bang voor. Sparen, dat doe je niet. De man, die mijn vader was voordat ik werd geboren, ken ik niet. Als ik mijn vader was, ben ik in het leven nog niet geboren. Ik ben 44. Ik ben er nog niet eens. Als ik bedenk, wat ik nu achter de rug heb… En over twee jaar komt Brammetje pas. Ik weet kortom zoveel niet van die man van voor mijn geboorte, maar besef tegelijkertijd dat ik heel veel met hem te maken heb. Op díe man lijk ik. Als ik mijn broer over m’n vader hoor praten, dat is zo dramatisch anders. Hij herkent mijn verhaal wel een beetje, maar zegt: ja, maar dat ben jij. Het is ook echt míjn vader. Ik heb hem gemaakt, in die zin. De relatie met mijn moeder was daarentegen eerder aanvullend. Ze hangt aan het leven vanwege de nieuwsgierigheid. Ze overleeft mij waarschijnlijk omdat ze wil weten hoe ik dood ga! (lacht). Voor mijn moeder – ze is 86 – zijn àlle herinneringen heimwee. Leuk, niet leuk: het is één geworden.’

‘Ik had mezelf dezelfde taak gesteld als in de sportwereld: zorgen dat er een punt gescoord wordt. Zelf kan ik het niet, Freek moet het doen. Hoe kan ik het zo doen, dat hij niet kan missen.’

‘Ik was een schreeuwlelijk en had het nadeel dat ik de dingen die ik ondernam kón. Ik ben op m’n dertiende gaan volleyballen, zat op mijn zestiende in het Nederlands team. Wedstrijden in Tsjecho-Slowakije en Hongarije; twee weken vrij van school. Dat is binnen een vriendenkring of een scholengemeenschap een Bom. Te veel succes. Mijn moeder heeft de plakboeken bewaard; iedere week Competitie: Vermeulen en consorten. De vraag van mijn vader was altijd: Was het leuk? Hij vroeg nooit of ik gewonnen had, terwijl het mij d’r om ging. Ik droeg al heel vroeg succes met me, en was daardoor op bepaalde gebieden ongenietbaar, en onaantastbaar. Dat had alles met verlegenheid te maken: niet hoeven praten en tóch gewaardeerd worden. Het is een roes geweest. Ik moet nu van andere mensen horen hoe ik volleybalde. Iedereen, inclusief ikzelf dacht: die wordt gymnastiekleraar. Vanaf m’n derde sta ik op alle familiefoto’s met een bal onder de arm. Brammetje… ? Bal.

In de vierde klas HBS – ik was 16, 17 – ontmoette ik Bert Haaitsma; zwarte coltrui, altijd te vinden in de jazzclubs in Scheveningen. Ik op een keer mee. Het gaf me een idee van: God zeg, waar ben ik mee bezig, die domme ballen. Door Bert ontdekte ik die andere wereld; de schoolfeesten, het versieren. Het ging zover dat mijn ouders zich hardop afvroegen of Bert wel een goede vriend voor me was. Vanaf dat moment was hij natuurlijke de beste vriend ter wereld. Bert ging naar de kunstacademie en ik wilde plotsklaps psychologie studeren. En met mij geloof ik 1500 anderen in Amsterdam; het lag in de jaren zestig in de lijn der verwachting. De waarnemingspsychologie interesseerde me, niet de analytische kant. Een heerlijke studie, want het was echt een wassen neus. De herkenning bij het bekijken van Bij Nader Inzien was er, man schei uit.’

‘Tuurlijk zaten er zwakke plekken in die serie, maar ik heb tijdens een etentje met een oude vriend van me, Just Enschedé – de eerste manager van Neerlands Hoop – zelfs uitgebreid over die herkenning gepraat. Ongelooflijk hoe Porgy Franssen de absolute Vijand neerzet. Herkenning, wat heet. Ook dat gevoel van: hoe is het nu met ze, wat doen ze nu? We zouden met ons dispuut die film zo weer op kunnen nemen. Het dramatische begin – de oorlog – is er natuurlijk niet. Het speelt zich allemaal vijftien jaar later af. Leuke tijd. Ja, dat citaat ‘Ik pis weer net als vroeger in de wasbak / slapen doe ik met mijn kleren aan’ uit Rode Wijn slaat terug op mijn studententijd. Zeer herkenbaar. Ik heb het papiertje van de studie nooit gekregen, ik kwam in tijdnood want ik was intussen met Freek begonnen. Hij was puur met cabaret bezig, ik vond er niks aan. Zag geen reden om daarmee op het toneel te gaan staan. Ik zag wél redenen, om zonder een band te hebben een band te zijn.’

‘Ik genoot met volle teugen van het succes: Hoera jongens, daar gaan we! Opzij, opzij. Neerlands Hoop was ook een roes. Het was: twee HBS’ers veroveren de wereld. Freek schreef de teksten, ik was de regisseur. De naam Neerlands Hoop kwam ook van mij. Ik had mezelf dezelfde taak gesteld als in de sportwereld: zorgen dat er een punt gescoord wordt. Zelf kan ik het niet, Freek moet het doen. Hoe kan ik het zo doen, dat hij niet kan missen. Daarmee zette ik mezelf ook min of meer buiten spel, omdat ik dacht: die knaap kan veel en veel meer. Ik kon daar met Freek niet over praten; iets waar ik heel verdrietig van werd. Pas wanneer we een band vormden viel het op: die Vermeulen is bandleider! Maar dat was ik altijd al. We waren een duo van surplus; we hadden van alles teveel. Tekst niet goed? Andere tekst! Nooit proberen te bedenken waarom een tekst niet goed is. Toen ik bij het Werkteater ging werken bedacht ik hoe stom dat is. Daar leer je juist van. Ik geloof verschrikkelijk in focussen; als je je ergens op concentreert, kun je het.’

Nadoen

‘Neerlands Hoop is nooit een politieke beweging geweest. Dat we de maatstaf waren voor progressief Nederland, beseften we pas later. Freeks verontwaardiging over de maatschappij ontwikkelde zich sterk. Hij knalde daar doorheen en daar ben ik heel solidair in geweest.  In het nawoord van zijn boekje Iets rijmt op niets schrijft hij over het wederzijdse rotsvast vertrouwen. Heel naïef, want ik lanceerde hem. Logisch dat hij schrijft over vertrouwen in mij: ik liet hem nooit vallen. Een jaar of wat geleden reed ik – na afloop van een optreden – met mijn band De Toekomst in de snoek en Freek reed, alleen, in z’n eigen snoek. We reden naast elkaar op de grote weg. Wij waren in een feeststemming: Heeeuhhh! Ik ben overgestapt en ik heb met Freek urenlang zitten praten. Ik merkte dat ik één van de weinigen ben geweest, die nee kon zeggen tegen Freek. Het gesprek eindigde ook op die manier, ik was het niet met hem eens. Het ging over.. Kom, hoe heette dat bandje van Love, Love Will Tear Us Apart? Joy Division, precies. Freek zei: Bram, we moeten een plaat maken à la Joy Division. Ik dacht, hij is gek geworden. Het verhaal van die band is tragisch; zo’n plaat máák je niet, die bén je. Wéér cabaret, nadoen! Dat verkoelde die vier uur praten. Ik stapte in de wagen en reed naar huis. We hebben nu geen contact meer, en geen contact ervaar ik in dit geval als slecht contact. Het interesseert me wat hij doet, ik volg hem, maar andersom is er niets. Toen ik Freek ontmoette was zijn ambitie: binnen tien jaar in z’n eentje in Carré staan. Het heeft hem dertien jaar gekost en je zou kunnen zeggen dat die laatste drie jaar zijn rem vormden.

‘Bedenkt de bergbeklimmer, als hij de top heeft bereikt, dat er niets dan dalen resten, geen krachten meer te testen’ zing ik in mijn lied De Zin. Of, zoals Heinrich Böll fantastisch zegt: als je je ideaal of doel verbindt aan materialistische zaken, de kwantiteit, rest alleen maar ongeluk. Ik vind dat de pers zich op het moment hard opstelt tegen Freek. Ik lees of hoor een heel harde toon in de vragen. En hij geeft antwoorden, waar ik niets van begrijp. Dingen waar ik echt lang over na moet denken. Ik vind dat hij niet aan marketing moet doen, maar een boek uitgeven onder de naam Bert Peters. Als mensen het dan mooi vinden, moet hij zeggen: ‘Bert Peters ben ik.’ Begrijp je.’

Herinnert zich dat hij na een optreden tegen haar zei: ‘Het ging fantastisch vanavond, ik ben zo gelukkig,’ waarop Shireen antwoordde: ‘Ja, en nou nog zonder publiek.’

Bram woont in een pand aan de Johannes Verhulststraat, vlak achter het Concertgebouw in Amsterdam. Samen met zijn vriendin, regisseur en actrice Shireen Strooker. Zij beneden, hij boven. Hij vertelt vreugdig over haar scherpzinnige opmerkingen. Dingen waar hij dagen mee blijft lopen. Herinnert zich dat hij na een optreden tegen haar zei: ‘Het ging fantastisch vanavond, ik ben zo gelukkig,’ waarop Shireen antwoordde: ‘Ja, en nou nog zonder publiek.’

Ze leerden elkaar zeven jaar geleden kennen, toen Bram gevraagd werd voor een voorstelling van Het Werkteater, waarvan Shireen mede-oprichtster is. ‘Ze belde me. Of ik wilde meedoen in een tent-voorstelling, De Hemel En De Aarde. Ik kende haar niet echt persoonlijk, maar ze maakte een chaotische indruk. Schilderij van Bram VermeulenZe werd de tweede grote liefde in mijn leven. Volkomen onverwacht. De technici hadden al weddenschappen lopen, maar wij zelf zagen het niet. We hebben vier maanden samengewerkt, zonder dat er iets gebeurde. In Maastricht kwam het tot een uitbarsting. Wat was dat leuk. Gewoon afspraakje: ga je vanavond mee. Edward B. Wahr, met wie ik toen werkte, zei tegen mij: Nee, nee! Dat niet! (lacht). Shireen moest ‘s avonds naar haar eigen hotel, er kwam een taxi en ze zei: nee, het hotel is hier. Daar ging de taxi. Ik was niet gescheiden en Shireen had een echte LAT-relatie met Peter. Ellende dus. Mijn huwelijk was een tijdje minder leuk geweest, maar op het moment dat ik Shireen leerde kennen was het juist heel leuk. Het is jammer, maar waar: bij dit soort stormachtige gebeurtenissen telt niets meer.

Achteraf heb ik bedacht dat er liefdes zijn die in lichamen plaatsvinden, en liefdes tussen identiteiten. Liefdes in lichamen kunnen prachtig zijn hoor, en lang duren. Maar bij een liefde tussen identiteiten zit het lichaam eigenlijk alleen maar in de weg. Daar hadden Shireen en ik last van. We zijn samen naar past life readings geweest, ook omdat we onze ruzies niet begrepen. Duidelijk is nu dat ik de burger ben, Shireen de vrije geest. Ik heb over het boek van Anja Meulenbelt gelezen waarin ze stelt dat creatieve mannen geen creatieve vrouw naast zich willen. De grootste lariekoek. Anja Meulenbelt gaat mannelijk denken.

Shireen en ik wonen hier boven elkaar, met een tussendeur. Echt samenwonen kan ik niet meer. Voorzichtigheid, omdat we kunnen botsen op een manier die niet te maken heeft met onze liefde, maar met vetes uit vorige levens. Tegenpartijen waren we ooit. We mochten niet samen zijn, nu mogen we het wel, maar jij bent nog steeds kwaad. Zoiets. Dus het is steeds proberen dat gevoel tegen te houden. In een relatie zoek ik: vrijheid naast iemand. Het woord veilig is heel belangrijk voor me. Seksualiteit verbaast me zo. Ik was er altijd heel gemakkelijk in, maar met Shireen heb ik ontdekt dat ik er heel bang voor ben. Een schijtlaars. Pas als die veiligheid een rol speelt in een relatie, voel ik me op m’n gemak: dit gebeurt, omdat ik het zelf wil en dus mag het. Die vrijheid ken ik nu ook met Titia, terwijl die er tijdens ons huwelijk niet was. Ik heb Titia ook verteld, dat ik over een periode ging schrijven die ik met haar daadwerkelijk heb meegemaakt. Het contact tussen ons is goed. Wat Renate Rubinstein een goede scheiding noemt: scheiden om de relatie beter te maken.’

Op het balkon, naar beneden kijkend waar Shireen warrig haar auto parkeert: ‘Shireen is zoals ze rijdt.’ Het wordt donker, het licht gaat aan. We lopen langs de kast waarin, als ware het een trofee, zijn staartje ligt. Hij droeg zijn haar in een staartje in de tijd, dat hij de Veronica-kwis Action presenteerde. ‘Het was een overschatting van mezelf, waar ik een enorme kater aan over heb gehouden. Na de derde uitzending resulteerde het al in een van de meest ongelukkige periodes die ik gekend heb. Ik dacht zelf aan spannend en origineel amusement, maar het is ten ondergegaan aan de logheid van het apparaat. Beloftes zijn niet nagekomen. Iets dergelijks doe ik dus nóóit weer.’

Lachen

Met grote ogen: ‘Ik heb zo langzamerhand een meisjesliedjes-cyclus geschreven: Marleentje, Marijke, Marianne. Bijna al die meisjes zijn jongens. Shireen heeft twee jongens – 18 en 19 – die ik dagelijks meemaak, die zeer heftige pubers zijn geweest. Ik geef die gevoelens aan een meisje. Veeg dus in mijn eigen huis, niet eens meer op de stoep. Ik vind het heel eng om iets wat direct uit je omgeving komt op het toneel te brengen. Er zijn veel schrijvende ouders die op die manier direct lenen uit hun omgeving. Ik vind dat dat niet kan. Als ik een lied zou schrijven, dat in essentie over mijn dochter gaat, kan ik me voorstellen dat zij zegt: man, zeg het dan recht in m’n gezicht! Die ongerustheid van mijn vader, dat heb ik overigens niet. Mijn dochters zijn 14 en 15, maar het interesseert me geen snars hoe laat ze thuis komen, omdat ze de wapens hebben om het aan te kunnen. Ik laat ze vrij, hang niet de moralist uit. Ook niet bijvoorbeeld ten aanzien van drugs. Ik gebruik zelf geen drugs – alleen alcohol, de ergste – maar de tuin staat er mee vol, Shireens zoon is één van de beste verbouwers van Amsterdam! Ik heb met Jesse, de andere zoon van Shireen, lange gesprekken over muziek. Ik vind dat wat hij meemaakt een culturele beweging is. De beweging van maatschappijbewuste negers, daar ben ik heel blij mee omdat het echte muziek is en de commercie er geen vinger tussen krijgt. Muziek ziet weer de kans een draagvlak te vormen voor iets dat wezenlijk is.

Popmuziek spreekt me meer aan dan cabaret, waar ik nog steeds niet van hou. Die aversie heeft te maken met Nederland, het land van de drie C’s: cabaret, carnaval en christendom/calvinisme. Ieder feestje wordt carnaval, om gek van te worden. Alles wat iemand als zeggingskracht naar buiten brengt, wordt cabaret. Je mag het niet menen, er moet een slag om de arm zijn. En christendom, dat spreekt voor zich; we kennen een enkelvoudige moraal. Die C is de basis van de andere twee. Voorbeeld: er doet weer eens iemand André Hazes na. Dan denk ik: jongens, André Hazes ís niet na te doen, je moet zo zíjn wil je zo zingen. Het is cultuur, geen geintje!’ Na een korte stilte: ‘Freek wás de drie C’s. Vooral cabaret en calvinisme natuurlijk.’ Trekt vies gezicht, terugkomend op het cabaret in Nederland: ‘Het wordt parodie, satire genoemd. Dat is het niet eens. Het is een nep-nek uitsteken. Dát ontbreekt in België, daarom vind ik het zo’n aangenaam land. Lachen stelt je veilig, het is sociaal geaccepteerd gedrag. Je bent aardig als je lacht. Alles met lachen is oké. Dat maakt het voor mij tot de minst interessante emotie in het theater. Aan het opschrijven van vreugdegevoelens beleef ik geen vreugde. Ik bewonder mensen die een verhaaltje of een lied schrijven dat écht vrolijk is. Meestal wantrouw ik het. Ellende levert me vaker vreugde op. Veel mensen zeiden na het lezen van de dagboeken van Wim Kan: God, wat was die man een cynicus. Dat was hij helemaal niet! Verschrikkelijk leuke man, alleen in zijn dagboek schreef hij z’n ellende op.’

Het gezin Vermeulen was niet religieus. Als Bram het zich goed herinnert waren zijn ouders op papier Nederduits hervormd (‘zo’n beetje het minste wat je kunt zijn’), maar in een kerk kwam hij nooit. ‘Reïncarnatie lijkt me nu al een jaar of zes, zeven een logische oplossing voor mijn leven. De logica is: iedereen moet alles meegemaakt hebben, omdat het anders niet rechtvaardig is. Voorheen was het: voorplanting, dan eten, drinken en lol maken. Nu is het: hoe kan ‘t dat ik dat weet? Dat loopt parallel aan het opschrijven van mijn dromen, in een dagboek – sinds acht jaar. Ik droomde een jaar of zes geleden dat ik bij mijn broer op bezoek was, in een donkerblauwe ruimte aan de rand van een ravijn. Mijn broer zuipt nogal veel, dus hij liep daar jolend rond. Samen gingen we naar boven, stapten uit het huis, over de richel heen. Jeezus! Beneden zag ik een grote, bruine stad liggen, in een bleke regenzon. Dát beeld. Een jaar geleden zit ik naar een film te kijken die zich afspeelt in Shanghai. Iedereen die daar komt moet één keer met de kabelbaan gaan. Ik moest me vasthouden aan de bank; precies dat beeld! Dat is geen déjà vu meer, ik had het immers opgeschreven.

Ik ben in mijn leven drie keer iemand tegengekomen, waarvan ik dacht: dat ben ik. Twee keer dacht ik wegwezen, één keer niet – vijftien jaar geleden. Dat was een belevenis die voor mijn gevoel een minuut duurde, maar die acht uur geduurd bleek te hebben. Ik was ziek, last van m’n darmen, in de war. Om twaalf uur kwam Titia naast me liggen, ze viel in slaap en toen begon het. Een verschijning boven mij. Als ik me in hem verplaatste zag ik mezelf in bed liggen. Ik liet hem een stukje dalen, het was een spelletje. Toen hij zo dichtbij was dat we elkaar bijna raakten zei ik: En nou oprotten, wegwezen! Toen was het acht uur ‘s ochtends. Mijn dokter zei later: nu was je dus bijna dood. Hij zag het als een afscheiding. Maar niemand kon vertellen waarom. Ik was op dat moment volstrekt niet aan toe aan zo’n ervaring. Ik dacht dat het leven een cadeau was; eruit halen wat erin zit. Ik werd op de feiten gewezen. De dood kan een geestelijk incidentje zijn, want het lichaam is maar een verschijningsvorm.’

Morgenochtend duikt hij de studio in voor de mixage van de plaat Vriend en Vijand, die live werd opgenomen in Brugge met een keur aan bevriende muzikanten, onder wie Ernst Jansz, Boudewijn de Groot en Raymond van het Groenewoud. Een unieke combinatie, die in augustus op een festival in Lokeren aan het werk te zien zal zijn. Tot die tijd is hij druk met het televisieprogramma Blauwdruk dat hij samen met Peter Swart voor de RVU maakt, en met de theatertournee. Zijn publiek is niet groot, maar groeit gestaag.

‘Ik vind het een prettig idee dat mijn publiek vooral uit mensen van mijn eigen leeftijd bestaat. Het theaterprogramma is voor iedereen toegankelijk, maar voor hen expliciet. Hoe meer mensen van mijn leeftijd in de zaal, hoe beter ik snap waarom ik het doe. Ik heb heel hard gelachen toen Herman van Veen eens zei: ‘Als ik een poes doodrijd, geef ik een slechte voorstelling’ en nu ervaar ik het zelf. Het is noodzakelijk om leeg het toneel op te gaan. Ik moet alleen denken: ik vertel m’n verhaal. Als ik je de gedachten vertel die ik kan hebben onder het spelen… Boerenkool. Of: gôh, waar heb ik nou de auto neergezet? Het ergste is dat mensen naderhand dan zeggen dat het mooi was. Mooi? Ik was er niet bij! Daar doe ik niks aan. Het mooiste is, wanneer ook het publiek blanco naar de voorstelling gaat. Het is echter een principe dat van twee kanten werkt, want een blanco publiek komt niet. Een jaar of 22 geleden reden Freek en ik door de Van Baerlestraat en we zagen een affiche hangen: Joe Cocker. Ik kende With a Little Help From My Friends, maar had nog nooit van die man gehoord. We zetten de auto neer, liepen naar binnen. Het was nog niet begonnen. Er was niemand – ik denk 140 man in het Concertgebouw. We zijn gaan zitten en tien minuten later kwam hij op met de Grease-band. Hij heeft me totaal van m’n sokken gezongen. Dát is ideaal, want ik wist niet eens wie hij was.’

Over zijn werk voor de RVU: ‘Het zijn programma’s die volledig op mijn persoonlijke signatuur zijn toegespitst. Vijf keer per jaar. Ik draag de onderwerpen aan; het gaat om míjn nieuwsgierigheid en verbazing. Het aardigst vond ik het programma over de Vlaamse loopgraven: zó weinig woorden en toch zo duidelijk. Dit heeft ook met reïncarnatie te maken: ik heb al jaren sterk het gevoel dat ik de Eerste Wereldoorlog heb meegemaakt. Als een boer gaat ploegen in de omgeving waar we gefilmd hebben, haalt hij zo vijf of zes bommen uit de grond. Ik heb er zelf één in de kast staan. Wanneer ik de explosievendienst bel wordt het pand ontruimd, terwijl je in België bij wijze van spreken over de bommen struikelt. Die relativiteit – daar hou ik van.’

Het laatste gespreksonderwerp. Ik vraag hoe belangrijk Johnny van Doorn voor hem is geweest, aangezien hij steeds weer, met vlagen, opdook in zijn leven, zonder een echte bekende te zijn. ‘Jongen, dat je dát vraagt! Shireen en ik zitten in de auto, in Den Haag, en horen op de radio dat hij dood is. Boem. Een klap in het gezicht. ‘s Avonds tijdens de voorstelling zing ik het lied Het Testament en ik zeg erbij: ‘Dit is voor Johnny.’ Niemand wist het nog; het publiek was al langer aanwezig. Ik vond het een groot man op alle fronten; een kind, een aansteller, altijd ontevreden! Hij eindigde altijd als baby in dronkenschap. Toen ik hoorde hoe hij gestorven is, was ik zó trots op hem. Hij wist dat hij in een verregaande staat van ziekte was, kon alleen nog even met medicijnen op de been worden gehouden. Het komt er op neer dat hij zichzelf dood verklaard heeft. Dat is een geestkracht, waar ik heel lang over nadenk.

Een dichtersavond in Aarsschot. Johnny komt met z’n broek naar beneden en z’n overhemd hangend, uit z’n kleedkamer, loopt langs de hapjes-en-drankjes-ruimte naar me toe en zegt (gaat staan, zet stem in, bekakt en tegelijkertijd ladderzat): ‘Bram, luister nou, moet ik dat overhemd nou uit de broek of in de broek doen?’ Ik zeg: ‘Trek onmiddellijk die broek omhoog, niet zeuren!’ Hij doet dat, bedankt en gaat weer terug naar z’n kleedkamer. Dat is John. Niet te beschrijven, omdat ik op zo’n moment weet dat het van le-vens-belang is. Het is ineens vreselijk belangrijk voor hem.’

‘Met jou is de vrijheid een zekerheid, geen lust op de aarde die mij nog verleidt, geen kwaad op de wereld dat mij van jou scheidt, tot in de eeuwigheid.‘ (Uit: Tot in de eeuwigheid)

© Schift, september 2014

De hommage-tournee Een doodgewone jongen start 19 september in Bonheiden. Klik hier voor meer informatie. Galerie Peter Bax in Sneek exposeert tot 27 september schilderijen van Bram Vermeulen. De biografie Bram van Henk van Gelder verschijnt in oktober bij Nijgh & Van Ditmar.

 

Share Button
MAARTEN SLAGBOOM Geschreven door:

Maarten Slagboom is journalist en als eindredacteur verbonden aan de VPRO. Hij werkte voor Radio 1 en publiceerde in onder meer Humo, NRC Handelsblad en het Utrechts Nieuwsblad. In 2018 verscheen zijn bundel 'Motown op legerkistjes'. Bij uitgeverij Atlas Contact verscheen eerder al zijn boek 'Echo'. Zie ook www.maartenslagboom.nl

Een reactie

  1. Avatar
    18 april 2016
    Antwoord

    Een soort van geschreven monument, zo echt, dat in diverse zinnen Bram Vermeulen hoorbaar was, terwijl ik las, hij sprak, met zijn eigen authentieke stem, met die speciale mond, en tanden, lippen, tong, de hese klank, zo levensecht, dat ik verderop niet verrast zou hebben moeten zijn om hem te horen spreken over reïncarnatie. Ik was het wel, omdat ik Bram alleen ken vanuit de Neerlands Hoop tijd, dus van ver daarvoor. Het filmpje bracht de bevestiging van wat ik in mij hoorde. Vandaag. Via dit monument. Ik heb hem echt gehoord. Dat is geen inbeelding, dat is een vorm van contact.
    Dit is tegelijkertijd een hulde aan de schrijver, want alleen wanneer je werkelijk met iemand in contact bent, kun je dit soort bijzondere ervaringen oproepen bij de lezer, en dit contact doorgeven, aanreiken.

    Terugkijkend in mijn herinneringen, naar Neerlands Hoop, dan weet ik weer dat ik toen al niet snapte waarom hij niet alleen op het podium stond. Ik herinner mij een avond in de Eindhovense Stadsschouwburg, waar ik bleef zitten in de pauze, om alleen te kunnen zijn, in de stilte, de leegte.
    Een groot deel van die pauze is daar toen door alleen Bram Vermeulen opgevuld, met pianoklanken, in een op één mens na lege zaal.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *