Op IJsland raakte ik ooit in gesprek met twee wetenschappers uit Noorwegen. Ze waren aardig en voorkomend. We hadden een prettige conversatie waarin ze me uitlegden dat IJsland door zijn geïsoleerde ligging in wetenschappelijk opzicht sinds jaar en dag een ideaal proefterrein is. Dat zat er in Noorwegen niet in.
In één opzicht vond ik de Noren min of meer excentriek: aan humor leken ze een broertje dood te hebben. Voor zover er grappen werden gemaakt, waren die van smalende, misprijzende aard. Ze leken vrij van illusies en er klonk de nodige berusting door bij de Noren. Ze waren ook onderdeel, bedacht ik me, van een grotere, woestere wereld dan in Nederland denkbaar: Scandinavië. Daar heeft een bosjongen uit de lage landen niet zoveel tegenin te brengen; vergeleken met Thor mag God een lachertje heten. Bij de Noren leek er sprake van een diepgeworteld besef van grotere, hogere machten, waarnaar een mens zich maar heeft te schikken.
De hoofdpersoon in Beyond Sleep, de verfilming van Willem Frederik Hermans’ Nooit Meer Slapen, rest niet zoveel anders. Hij, Alfred Issendorf, is buitengesloten in een universum groter en machtiger dan hijzelf. De drie Noren met wie hij op wetenschapsexpeditie is, houden hem alleen al met hun taal buiten de deur. Hij vangt zo nu en dan iets op dat hij verstaat, probeert er in het Engels op in te haken en komt vervolgens alsnog bedrogen uit: wat hij te berde brengt wordt verkeerd begrepen, valt verkeerd, mag op vragende, smalende, onverschillige reacties rekenen. Per uitgesproken zin wordt Alfred eenzamer.
Creationist
Zijn wereldbeeld stemt niet overeen met dat van zijn collega’s. Eentje toont zich creationist, een wetenschapper die het bestaan van God niet uit kan en wil sluiten. Alfred, onze hoofdpersoon, kan hem wel vermoorden – zij het niet om die reden, maar omdat de Noor foto’s in bezit heeft die voor Alfred bestemd waren. Tenminste: dat denkt Alfred – mogelijk ten onrechte. Niet alleen zijn eigen, fysieke kompas vertoont mankementen. Ook zijn geestelijke richtinggevoel lijdt aan gebreken. Achterdocht neemt bezit van hem.
De Noren bewegen zich soepel als steenbokken door het onherbergzame landschap. Afzien zit ze in de genen. Alfred hobbelt er met zijn ongemakkelijke polderpas achteraan, passen en meters tellend, bezwerende formules prevelend. Hij rekent uit hoever het nog mag zijn en draait langzaam maar zeker door. We zijn getuige van iemand die gaandeweg gek wordt in een universum dat niet zozeer sadistisch is – zoals vaak, analoog aan het boek van Hermans, wordt beweerd – maar vooral ongenaakbaar en onverschillig. De mens legt het simpelweg af.
Je moet een onvoorwaardelijke mos & rots–mens zijn om het barre landschap in het hoge noorden, boven de boomgrens, daadwerkelijk mooi te vinden. Het is vooral onverbiddelijk. Een mens heeft er niets te zoeken; hij ondervindt alleen maar zijn eigen nietigheid. Hij blijkt te klein voor de woeste aarde en te groot voor de jengelende mug, die hem onophoudelijk lek steekt. Zijn plek in het universum is kwetsbaar. Het kleine leven zuigt hem leeg. Het grote leven laat hem van rotsblokken vallen.
Ambitie
Wat heeft hij er dan toch te zoeken? Ambitie, blinde ambitie. Specifiek: de ambitie om de eerste op aarde te zijn die het bestaan van meteorietinslagen in deze regio zal aantonen. Zou Alfred daadwerkelijk de oorsprong van dit barre landschap op die manier blootleggen, dan mag hij zich evenknie met God wanen. Alles moet voor die ambitie van Alfred wijken – maar niet alles wijkt. De muggen wijken niet. De regen wijkt niet. De rotsen wijken niet. En ook de mensen, blonde lange Noren, rechtstreeks van de Vikingen afkomstig, wijken niet. Sterker nog: ze hebben een voorsprong. Ze zijn sneller. Ze zijn sterker. En soms komt de bange gedachte boven dat ze ook slimmer zijn.
Arme Alfred. Hij is een weerloze speelbal in het universum van Hermans, dat is gebouwd op de barre paradoxen scheppend nihilisme, agressief medelijden en totale misantropie. We zien ook in de film waar dat toe leidt: moedwil en misverstand, paranoia en vergeefse genialiteit. De verlossing komt als het toch al te laat is. De glimlach breekt door als niet de goddelijke, maar de kosmische voorzienigheid Alfred alsnog het mogelijke gelijk van zijn wetenschappelijke vermoedens bezorgt. Hij heeft dan al wel het duurste leergeld denkbaar betaald: de enige zekerheid die het leven te bieden heeft is de dood, de rest is opsmuk, illusie, menselijke komedie. De mens is en blijft de eeuwig bedrogene van het universum.
Net zoals bij de romans van Hermans levert dat dankbare inzichten op. Wie zich wil wapenen tegen de desillusies van het leven beleeft er een warme bondgenoot aan. Maar tegenover die geestelijke rijkdom staat wel een weerbarstige realiteit vol fysieke en mentale ontberingen, die in de film tastbaar inzichtelijk wordt gemaakt. Beyond Sleep is daarmee een oprecht ongemakkelijke film geworden, die zonder een zweem van opleukerij recht doet aan de schrijver, het boek en zijn gedachtenwereld. Dat mag een grootse en gedurfde prestatie heten.
© Schift, februari 2016
Wees de eerste om te reageren