Toen Lou Reed in 2013, het jaar van zijn overlijden, door het Britse blad Mojo werd gevraagd of het geen tijd werd om zijn autobiografie te schrijven, antwoordde hij: ‘Waarom zou ik over mezelf schrijven? Om dingen recht te zetten? Er valt niks recht te zetten. Ik ben wat ik ben. Het is wat het is en fuck you.’
Zo, daar konden we het wat Lou Reed betreft mee doen in 2013. De 71-jarige had nergens spijt van, en de verslaggever kreeg er een welgemeend fuck you gratis bij. Lou Reed, recalcitrant as ever. Al waren de echt wilde jaren van het rock-‘n-rollbeest toen al lang voorbij. Lou Reed was door de jaren heen milder geworden. Een beetje milder dan. Minder opvliegend en onberekenbaar ook. De jaren waarin hij laveloos of stijf van de speed op het podium stond, David Bowie uitschold en in het gezicht sloeg, of zijn omgeving bedreigde met messen en pistolen, lagen achter hem.
Oef, Lou Reed. Het klamme zweet breekt me weer uit als ik terugdenk aan mijn eigen ontmoeting met de zanger/gitarist/componist. Het was juni 1989 en ik kreeg vijftien minuten. Geen vragen over de Velvet Underground, drugs of zijn privéleven. Het mocht alleen gaan over de inzendingen van de ‘Doe het met Lou’-covercompetitie die we bij de VPRO-radio georganiseerd hadden. De platenmaatschappij had Reed zover gekregen dat hij het cassettebandje met de covers had beluisterd en beoordeeld. Ik mocht proberen het commentaar van de door journalisten gevreesde muzikant op tape te krijgen. En daar stond ik dan opeens, tegenover een van mijn absolute idolen. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik gaf hem een hand, stelde me voor en haalde de microfoon tevoorschijn. ‘I can’t pronounce those names…’ was het enige wat Reed zei. Waarna hij het tapeje met covers dat op tafel lag naar me toe schoof en bewegingloos, de lippen in een strakke horizontale streep, naar een plek boven mijn hoofd ging zitten staren.
Mijn loopbaan als journalist trok in een flits aan me voorbij. Dit was het dan, ik had een exclusieve ontmoeting met Reed naar de kloten geholpen, einde oefening. Vermorzeld door Lou Reed himself.
Ik slikte, probeerde een opmerking of vraag te formuleren, maar kon niks zinnigs bedenken. Seconden leken minuten. Het zwijgen duurde eindeloos. Mijn loopbaan als journalist trok in een flits aan me voorbij. Dit was het dan, ik had een exclusieve ontmoeting met Lou Reed naar de kloten geholpen, zou met een lege tape naar de VPRO terugkeren, einde oefening. Vermorzeld door Lou Reed himself. Ik zweette, keek hulpeloos in het rond, voelde me een absolute sukkel, stotterde iets nauwelijks verstaanbaars, verlammende paniek maakte zich langzaam van me meester.
Maar opeens keek Reed me recht in de ogen, of beter gezegd, dwars door me heen. Ik meende een glimp van tevredenheid in zijn blik te ontwaren, iets dat je met wat fantasie zou kunnen opvatten als de voorfase van een flauwe glimlach: een roofdier dat zich bedenkt, vlak voor hij zijn tanden in een prooi gaat zetten. Reed boog voorover, pakte de cassette van tafel en stak van wal: ‘Well, okay, uh… nummer vijf is Sweet Jane; ik vond het een heel originele en grappige uitvoering en…’ Einde nachtmerrie. Tien minuten later liep ik naar buiten met op tape een juryrapport van VPRO’s coverwedstrijd door Lou Reed himself. Met als bonus een kort maar krachtig gesprek over zijn net verschenen meesterwerk New York. Pfff.
Fenomeen
Veel biografieën over Lou Reed zijn er niet. Verbazingwekkend eigenlijk voor een artiest van zijn kaliber. De enige biografie die er tot voor kort werkelijk toe deed, was Lou Reed van Victor Bockris uit 1994, in 2014 heruitgegeven als Transformer. Veel critici lieten er geen spaan van heel, fans waren geschokt: Reed werd er door Bockris in afgeschilderd als een labiel en kil onmens – dat kon toch niet waar zijn…
En nu is er dan Lou Reed – Een leven in de Velvet Underground (eind 2015 verschenen als Notes from the Velvet Underground – The life of Lou Reed) door Howard Sounes, de Britse auteur die ook biografieën op zijn naam heeft staan van onder meer Charles Bukowski, Bob Dylan, Paul McCartney en Amy Winehouse. Qua zorgvuldigheid ging Sounes niet over één nacht ijs: het boek bevat een nauwkeurig bronnenoverzicht, een verantwoording van zijn werkwijze, plus een uitgebreide bibliografie. Sounes interviewde tientallen cruciale personen in Reeds leven, onder wie jeugdvriendinnen Shelley Albin en Barbara Hodes, Reeds eerste vrouw Bettye Kronstad, manager Danny Fields, en muzikanten als Michael Fonfara, Mike Rathke, Doug Yule en Chris Stein.
Aan de hand van hun getuigenissen schetst Sounes een beeld van Reed dat even fascinerend als ontluisterend is. Hij is eerlijk over zijn persoonlijke visie op het fenomeen Lou Reed, beschrijft hoe hij aanvankelijk fan was, maar al snel gefrustreerd raakte over de erbarmelijke kwaliteit van Reeds platen en concerten: ‘Niettemin bleef ik dol op de manier waarop hij zich uitdrukte, was ik geïntrigeerd door de onderwerpen waarover hij schreef en genoot ik van zijn intelligentie en gevoel voor humor. En dus bleef ik luisteren.’
Dat gold ook voor mij: het fenomeen Reed was vele malen interessanter dan zijn muziek. Op een enkele uitzondering na, zoals de albums New York (1988) of het aan Andy Warhol gewijde Songs for Drella, dat hij in 1990 maakte samen met zijn love/hate-kompaan John Cale, stelde de muzikale output van Lou Reed sinds halverwege de jaren zeventig weinig meer voor, was vaak zelfs erbarmelijk slecht. Als Reeds meesterwerken gelden, naast de albums die hij eind jaren zestig maakte met The Velvet Underground, vooral de soloalbums Transformer en Berlin, uit 1972 en 1973. Door die twee platen, raakte een nieuwe generatie, waaronder ik, in de ban van Reed. Iggy Pop, David Bowie en Roxy Music waren vergelijkbare helden: ze openden een splinternieuw muzikaal spectrum, ver verwijderd van hippie- en hitparademuziek; ze plaveiden de weg richting punk, new wave en zo ongeveer alle muziek die ik tot op de dag van vandaag koester. Ik beschouw Lou Reeds onderschatte album Coney Island Baby (1976) samen met Roxy Musics For Your Pleasure, Bowies Low en Pops Lust For Life nog steeds als belangrijk fundament van mijn muzieksmaak.
Weerzinwekkend
Lou Reed was een klootzak. Dat is een boude constatering, maar vrijwel iedereen die Sounes aan het woord laat, schetst een beeld dat daaraan bijdraagt.
Een rode draad, misschien wel dé rode draad in Sounes’ biografie is hoe Lou Reed zijn eigen artistieke prestaties een leven lang in de weg zat dankzij overmatig gebruik van allerlei drugs, in combinatie met een grillig, door een psychiatrisch verleden gevormd en vervormd karakter. Lou Reed was een moeilijke, vaak nare, in zichzelf gekeerde, onberekenbare, racistische, agressieve, achterdochtige, narcistische, aan drugs en alcohol verslaafde misantroop met een bipolaire stoornis. Lou Reed was een klootzak. Dat is een boude constatering, maar vrijwel iedereen die Sounes aan het woord laat, schetst een beeld dat daaraan bijdraagt. Filmer Paul Morrissey, die Reed kende sinds halverwege de jaren zestig – het tijdperk van Andy Warhols Factory, gaat daar het verst in. Als Sounes hem vraagt mee te werken aan de biografie, antwoordt hij: ‘Denk je echt dat de mensen willen lezen over het leven van Lou Reed?’ (…) ‘Je hebt wel een goede titel nodig. ‘De haatdragende klootzak’ misschien, of ‘De grootste naarling aller tijden’. Maak vooral duidelijk dat het niet de biografie is van een prachtig mens, want dat was hij niet. Hij was stom, weerzinwekkend en afschuwelijk.’
Vrijwel alle sprekers, feiten en getuigenissen die Sounes opvoert in Een leven in de Velvet Underground bevestigen het beeld van Lou Reed als een onhandelbare asshole, een maniak. De invloedrijke muzikant en songschrijver Reed, het rockicoon, wordt erdoor naar de achtergrond gedwongen. Het verhaal was genuanceerder geweest als ook personages die het wél met Reed uithielden (zoals zijn derde, en laatste, echtgenote Laurie Anderson bijvoorbeeld) waren geïnterviewd. Maar zij zag, net als een aantal andere close friends, af van medewerking.
Elektroshocks
In Reeds leven overheerste de duistere kant, en Sounes maakt dat zakelijk, helder en zonder effectbejag duidelijk. Een leven in de Velvet Underground is een gedegen journalistiek portret dat leest als een trein. De negatieve beeldvorming zal zeker op fans de uitwerking hebben van een ijsdouche. Maar het boek wegleggen zullen ze niet. Daarvoor is het portret van een van de meest gecompliceerde persoonlijkheden uit de geschiedenis van de popmuziek te genuanceerd en aangrijpend. In een directe stijl, doorspekt met levendige anekdotes, schetst het boek een levensverhaal dat begint in Reeds geboortehuis in Brooklyn in de jaren veertig, en eindigt met zijn rouwdienst in het Apollo Theater in Harlem, New York in 2013. Een verhaal vol elektroshocks, drugs, alcohol, gitaren, New York, vechtpartijen, seks, hits, flops, conflicten, de popbusiness van de laat twintigste eeuw, jaloezie, zelfhaat en liefde. Er is ruime aandacht voor Reeds relaties met Andy Warhol, David Bowie, Nico, John Cale en de vele anderen die zijn pad kruisten. En het boek gaat gelukkig ook over muziek. Sounes analyseert een aantal van Reeds teksten, en er is ruim baan voor de muzikant en songschrijver Reed.
Lou Reed – Een leven in de Velvet Underground grijpt je bij je lurven, slurpt je op. Een boek waar je zolang mogelijk over wilt doen, dat ertoe aanzet om die platen van Lou Reed weer uit de kast te trekken. Om er vervolgens nieuwe dingen in te ontdekken. Het mysterie Lou Reed blijft bestaan, ook na het lezen van dit boek. Misschien kan iemand als Laurie Anderson ooit meer ontrafelen over de demonen die haar overleden man dreven, en valt er (nog) meer op zijn plek. Tot het zover is, kunnen we dit boek van Sounes beschouwen als de definitieve biografie.
Howard Sounes: Lou Reed – Een leven in de Velvet Underground (Xander Uitgevers, 2016) verschijnt op 8 oktober.
© Schift, oktober 2016
Wees de eerste om te reageren