Een bejaarde man en vrouw hebben een afspraakje in de tuin van het verzorgingshuis om te poepen. Ze zoeken naar een goed plekje, buiten het zicht van personeel en mede-bewoners. ‘Zullen we het hier doen?,’ vraagt hij. ‘Je wil toch nog wel?’ Ze knikt en vraagt: ‘Kun je wat liefs tegen me zeggen?’ Hij zoekt een moment naar woorden. ‘Meissie…,’ zegt hij dan, waarop ze samen gehurkt gaan zitten. ‘Laat maar komme, meissie! Tegenhouden, maar ook laten gaan! Laat maar komme!’
Deze prachtige scène met Marja Kok en Joop Admiraal uit de verfilming van Avondrood zag ik voor het eerst in 1996, in een onooglijk klein kamertje van het beeldbandarchief in Hilversum. Ik had me twee dagen lang opgesloten met een kleine meter VHS-banden vol registraties van voorstellingen van Het Werkteater, grotendeels uit de jaren zeventig. Een compilatie van hooguit vijf minuten moest ik maken, maar ik raakte maar niet uitgekeken. Het was research voor een uitzending van de culturele talkshow De Plantage waarin we zouden proberen het voltallige gezelschap voor het eerst sinds jaren weer bijeen te krijgen. Aanleiding was de voorstelling Kattengat 10 die voormalig Werkteater-acteur Cas Enklaar over het gezelschap had gemaakt. Terwijl het koffiezetapparaat pruttelde op de achtergrond en de acteur shaggies rolde haalde hij herinneringen op aan de toneelfamilie waarvan hij zo lang deel had uitgemaakt. Enklaar ontpopte zich als de huishistoricus van het Werkteater, de man die niet alleen de herinnering levend hield maar de uitgangspunten van het gezelschap nog altijd in iedere voorstelling tot uitdrukking bracht. In de mooie voorstelling danste hij letterlijk door de kale ruimte met het groepsportret uit 1977.
Bij het zoeken van contact met alle andere Werkteater-acteurs bleek al snel dat niet iedereen even happig was om die herinneringen op te halen. Waar ik een zweem van nostalgie verwachtte waarin anekdotes over elkaar heen buitelden proefde ik bij het eerste contact aan de telefoon juist vaak grote aarzeling, soms zelfs weerzin. Was dat nou wel zo’n goed idee, om weer bij elkaar te komen? Er was zoveel oud zeer. Oude koeien, die kon je maar beter in die troebele sloot laten. Waar begonnen we aan? Toch lukte het de acteurs bijeen te brengen, niemand uitgezonderd, een klus die mij met enige trots vervulde. De uren voorafgaand aan de live-uitzending, toen de acteurs en actrices een voor een de studio binnendruppelden, was de spanning voelbaar. Helmert Woudenberg zorgde aan de kop van de uitzending voor wat lucht. ‘Ik heb met mensen die thuis zitten te kijken twee tekens afgesproken,’ zei hij toen de live-uitzending was begonnen. Hij trok aan z’n oor en streek over z’n neus. ‘Het ene teken is: het valt me reuze mee. Het andere: het is nog erger dan ik dacht. En nee, ik ga niet zeggen welk teken wat betekent!’
In een walm van sigarettenrook praatten de acteurs, soms schoorvoetend, een klein uur lang over de tijd die ze in belangrijke mate had gevormd. Pijnlijke momenten waren er ook. Zo nu en dan verliep het gesprek heel stroef, zoals dat soms gaat bij live-tv. De ernstig zieke Gerard Thoolen was weinig spraakzaam. ‘Ouder en wijzer? Tja, dat weet ik niet, dan zouden we over tien jaar nog eens bij elkaar moeten komen.’ Zou je dat leuk vinden, vroeg presentator Hanneke Groenteman. ‘Ja, waarom niet,’ was het antwoord, waarna de acteur nog eens een handdoek over zijn bezwete voorhoofd haalde. Het moet zijn laatste tv-optreden zijn geweest. Gerard Thoolen stierf een paar maanden later aan de gevolgen van aids. Door een aantal oud-Werkteater-collega’s zou hij in zijn kist naar zijn graf op Zorgvlied worden gedragen. Een ander pijnlijk moment ontstond toen oprichter Jan Joris Lamers probeerde uit te leggen waarom hij het gezelschap al na een jaar verliet. ‘Ik kon niet goed tegen de ruzies,’ zei hij, maar waaraan hij zich precies stoorde bleef mistig. Toen Shireen Strooker vervolgens probeerde uit te leggen wat er gebeurde, viel hij haar geïrriteerd in de rede: ‘Hoe kan jij nou zeggen waarom ik ben weggegaan?’
Zuiver acteren
Lamers liet zich in 1970 inspireren door nieuwe vormen van theater die in andere delen van de wereld waren ontstaan. Zoals het toneel van het Amerikaanse Living Theatre. Ook Nederland had, zo voelde Lamers aan, zo’n gezelschap nodig. Hij begon met zestig mensen, van wie er al snel twaalf overbleven die de harde kern zouden gaan vormen van het Werkteater. Vooral de radicale ideeën van de Poolse toneelvernieuwer Grotowski lagen aan de basis van het Werkteater. Toen ik een blauwe maandag Theaterwetenschappen studeerde was zijn theoretisch werk verplichte kost. De leer van de Via Negativa impliceerde vooral dat een acteur alles moest alles afleren wat hij ooit over toneelspelen heeft geleerd. Dan ontstond het zuivere acteren. Bij het Werkteater betekende dat dat alle hiërarchische verhoudingen en functies waren afgeschaft. Geen regisseur, geen schrijver, geen dramaturg, zelfs geen kostuum- of lichtontwerper. Wél gezamenlijke yogalessen en lichamelijke training.
20 februari 1970 was het toen Shireen Strooker, Marja Kok, Peter Faber, Hans Man in ’t Veld, Rense Royaards, Daria Mohr, Gerard Thoolen, Helmert Woudenberg, Cas Enklaar, Yolande Bertsch en Herman Vinck samen met Jan Joris Lamers uit ‘het bestel’ stapten. Later voegden zich ook Joop Admiraal, Frank Groothof en Olga Zuiderhoek bij hen. Weg van de vastgeroeste toneelfabrieken waaraan ze waren verbonden en die namen droegen als Centrum, Globe en de Haagse Comedie. Zonder enig zicht op inkomen betrokken ze een verdieping van een voormalige textielfabriek aan het Kattengat in Amsterdam. Er waren overigens ook mensen die gepolst waren maar ervan terugschrokken om hun contract op te zeggen, onder wie Lou Landré, Hidde Maas en Hans Dagelet. Hier werd theatergeschiedenis geschreven. Yolande Bertsch in 1970: ‘Ik vind de gezelschappen deerniswekkend.’ Peter Faber in 1970: ‘Het huidige theater is vervelend, saai, pretentieus, eerzuchtig, zonder basis en wortels in de werkelijkheid.’ Met de oprichting van het Werkteater bewezen de acteurs dat Actie Tomaat, de bestorming van het lijsttoneel eind jaren zestig, niet alleen iets afbrak maar ook iets nieuws liet bloeien. Omdat subsidie uitbleef stapte Shireen Strooker tijdens een verkiezingsbijeenkomst persoonlijk op cultuurminister Marga Klompé af. Een maand later was het rond. Zo ging dat toen, althans: zo kon het gaan.
De eerste jaren maakten ze nog niet het theater waarmee ze legendarisch werden, de voorstellingen over onderwerpen als sterven, ouderdom, psychiatrie. In de geest van Grotowski ging het er in die beginjaren nog vooral om het onderbewuste ‘vrij te maken’, zoals dat in jaren zeventig-jargon heette, en te spelen voor mensen anders nooit naar de schouwburg gingen. De speelstijl was letterlijk kinder-achtig. Vooral Peter Faber liep voorop in het ongegeneerd zijn. In Haarlem stond de groep in het eerste jaar melkflessen en wuivend riet uit te beelden. De sociaal bewogen thematiek kwam pas later, toen het Werkteater zich meer en meer leek toe te leggen op thema’s als het gevecht van de eenling tegen een deskundige of een instantie. Improviserenderwijs, puttend uit autobiografie (‘Je bent je eigen materiaal’). En met een nagesprek na afloop, dat spreekt.
Rense Royaards in De Plantage: ‘We deden maar wat. Als mensen ons op straat aanspraken en vroegen ‘Wat doen jullie verder zoal in het dagelijks leven?’ beschouwden we dat als een compliment.’ Discussie, legde Daria Mohr uit, werd gevoerd in het stuk. ‘Als we in een inrichting of ziekenhuis speelden en iemand riep ‘Zo gaat dat niet hier!’ werd zo iemand meteen in het stuk betrokken. Doe het hier eens voor, hoe het dan wél gaat!’ Vergelijkingen met het vormingstheater van Proloog gingen mank, vonden de Werkteater-acteurs. Het Werkteater, dat was niet discussiëren, maar meteen dóen. Die onverhoedse dingen, daarin school voor een deel de kracht. En het andere was de intimiteit. Toneelcriticus Jac Heijer schreef daarover: ‘Bij het Werkteater heb ik altijd het gevoel dat het voor mij alleen speelt. De spelers hebben het over dingen waarin ik mijn eigen emoties (woede, humor, sentimentaliteit) terugvind. Ze spelen mensen met wie ik graag zou omgaan, en deze lijken ook nog erg veel op mensen die ze privé zijn. Ik ben jaloers dat naast me altijd publiek zit, dat er net zo over denkt.’
Halverwege de Plantage-uitzending werd uitgelegd wat een coöperatie behelsde (‘met inbegrip van verschillen’) en dat het soms ook haat en nijd was. Peter Faber: ‘Er zit nog steeds veel oud zeer, maar dat was toen ook al. Wat dat betreft zouden we zo weer kunnen beginnen.’ Maar gaandeweg het uur werd duidelijk dat veel anderen daar echt niet aan zouden moeten denken. Joop Admiraal dacht nog wel met zichtbaar genoegen terug aan de zomers. Dan trok het gezelschap door het land met een grote tent met een piste in het midden en houten tribunes rondom. Dan speelden ze variété-achtige voorstellingen als Een Zwoele Zomeravond, en was alles zoals het moest zijn.
Rij tien
Ik ging in die tijd twee, drie keer per week naar toneel. Beroepshalve, maar ook voor het plezier. Het gekke met toneel was: slechts zelden werd ik echt geraakt of betoverd door wat zich daar op het podium ontvouwde, maar als het gebeurde dan werd ik ook echt opgetild, en geraakt op een manier waartoe een film, muziekstuk of boek niet in staat was. Waarschijnlijk heeft het alles te maken met de kracht van het moment. Geen medium dat zo vervliegt in de tijd als toneel. Acteurs en actrices geven als het goed is drie uur lang alles wat ze in huis hebben, en daarna verdwijnt het publiek via de garderobe de nacht in. Wat resteert zijn wat foto’s, een recensie, en oral history. Han Bentz van den Berg, Ank van der Moer, Ko van Dijk en Elisabeth Andersen en al die andere historische grote namen van Het Toneel: we moeten het maar aannemen dat ze indertijd de sterren van de hemel speelden, zoals de recensenten schreven.
Natuurlijk worden er met regelmaat registraties gemaakt van toneelvoorstellingen, maar die zijn negen van de tien keer niet om aan te zien. Toneel zien op een schermpje, het lijkt in niets op de ervaring op die stoel op rij tien, als je plots bevangen raakt door een moment of inzicht of herkenning. Niet zelden zag ik in die voorstellingen een acteur excelleren met een Werkteater-achtergrond. De al genoemde Cas Enklaar bijvoorbeeld, Olga Zuiderhoek natuurlijk, Helmert Woudenberg in zijn indringende solo’s zoals die over het NSB-gezin waaruit hij stamt, en niet te vergeten Joop Admiraal, die onderdak had gevonden in de nog jonge Toneelgroep Amsterdam. Voor het Werkteater was ik te jong geweest, maar nu kon ik hem dan toch zien spelen. Ik herinner me hem onder meer als de jonge Elmer in Werther Nieland naar Gerard Reve, als generaal in Thomas Bernhards Het Jachtgezelschap, als een oud-leraar klassieke talen in de adembenemende enscenering van Een soort Hades door Gerardjan Rijnders… Te veel om op te noemen. Hij was zo’n acteur die zelfs een ronduit mislukte regie nog naar een acceptabel niveau wist op te tillen. Waarmee? Hoe deed hij dat? Magisch vond ik het. En inderdaad, het was zoals Jac Heijer het omschreef: ik was jaloers op het publiek dat naast me zat en er net zo over dacht.
Gelukkig vormen de legendarische voorstellingen van het Werkteater uit de jaren zeventig een uitzondering op de regel van toneel vervliegt. Dat is te danken aan de traditie waarbij van een aantal voorstellingen indertijd een verfilming werd gemaakt. Dat is dus iets heel anders dan een registratie. Klassiek geworden voorstellingen als Toestanden, Opname en Avondrood werden verfilmd, maar er werd ook een film (Camping) gemaakt zonder toneelversie.
Eigenlijk staan die verfilmingen haaks op de ideeën van het Werkteater. Een voorstelling was immers nooit af, het was altijd work in progress. Pas na een lange speelperiode kon er iets ontstaan dat in de buurt komt van wat we een script plegen te noemen. Gelukkig maar dat ze bij het Werkteater niet rigide hebben vastgehouden aan het idee dat een voorstelling nooit af is. Die verfilmingen hebben – het gedateerde uiterlijk ten spijt – nog altijd niet aan vertelkracht ingeboet.
Het Werkteater speelde vaak voor de mensen over wie het ging. Dus speelden ze een voorstelling over doodgaan in een ziekenhuis voor mensen die daadwerkelijk doodgaan, een voorstelling over misdaad in een gevangenis en een voorstelling over geestesziekte voor een zaal vol psychiatrische patiënten en hun behandelaars. Frank Groothof: ‘We gingen iets met sterven doen. Ik had nog nooit iets met sterven meegemaakt. Nog geen kat die was doodgegaan in m’n buurt, niks. Ik had dus geen idee waar ik aan begon. Ik speelde een jongen die aan het doodgaan was, maar ik wist niet wat me te wachten stond.’ Spelen voor dergelijk publiek kon best ingewikkeld zijn. Joop Admiraal: ‘Je hield elkaar heel erg in de gaten. Als je ‘af’ was ging je op de grond zitten tussen publiek en spelers in. Dan vormde je een buffer.’
Met het succes kwamen ook de aanbiedingen elders, en daarmee groeiden de spanningen. ‘We durfden elkaar niet te bekennen dat we allemaal warm liepen voor persoonlijke erkenning,’ heeft Helmert Woudenberg wel eens gezegd. Peter Faber, die prominente rollen in speelfilms (Keetje Tippel, Max Havelaar) aannam, zei eind jaren zeventig in een interview: ‘Toen ik Shireen leerde kennen, was zij een bekende actrice en ik onbekend. Nu de rollen omgedraaid zijn geeft dat vreselijke problemen. Ik heb veel last gehad van de publiciteit rond mijn films. Als ik ’s avonds bij het Werkteater speel, merk ik dat alle ogen op mij gericht zijn. Dan voel ik me vreselijk schuldig tegenover de anderen.’ Eerder al moest Faber een Louis d’Or – de belangrijkste toneelprijs in Nederland – voor zijn rol in Avondrood weigeren omdat collectief was besloten dat een persoonsgebonden prijs ‘in strijd was met de doelstellingen van het Werkteater.’ Zeven jaar later zou Joop Admiraal overigens wel een Louis d’Or ontvangen, voor zijn rol in U Bent Mijn Moeder.
De klad kwam erin, verschillende leden van het gezelschap maakten aanstalten om te vertrekken. In de winter van ’82 waren de meningsverschillen binnen de groep tot aan het kookpunt gebracht. Een zogenoemd bezinningsweekend in Egmond aan Zee moest uitkomst bieden. ‘Lieve J., ik zit onder het Van Speykmonument,’ schreef Cas Enklaar aan een vriend. ‘Onze therapeute heeft ons allemaal de straat opgestuurd om Alleen Na Te Denken. Ik zag Helmert langs de sigarenwinkel lopen en Yolande stond te tai-chi-en aan de vloedlijn. Het ziet ernaar uit dat het Werkteater vandaag of morgen opgeheven wordt. Ik voel me heel onwerkelijk, alsof er iemand dood is – of ben ik zelf dood, wakker wordend in een ander land, waarin niets of niemand je meer kent?’
Een absolute ramp
In de Plantage-uitzending zei Herman Vinck: ‘Er is geen plek waar je zo gedwongen werd te zijn wie je bent.’ Dat nu eiste zijn tol, het was op een gegeven moment kennelijk domweg niet meer vol te houden. Vinck en Yolande Bertsch waren in 1988 de laatst overgebleven acteurs van de oude garde bij het Werkteater. Bertsch in een interview in ’88: ‘De populariteit van toen, de naam Werkteater alleen al, werkt alleen maar tegen ons. Het is uitgelopen op een absolute ramp. Ze slaan je met bijna iedere recensie om de oren hoe mooi het vroeger was. Ik ben verschrikkelijk blij dat het allemaal ophoudt. Ik word achtervolgd door het verleden.’ Vinck: ‘Het begin van het einde was het moment waarop we de schouwburg weer in gingen, na Bosch en Lucht. We hebben veel te weinig doorgegeven, we hebben langzaam maar zeker onze hele filosofie overboord gegooid. Het hele toneel bivakkeert weer tussen vier muren.’
Die verbittering viel samen met het stopzetten van de subsidie voor het Werkteater op advies van de Raad voor de Kunst. Die zomer ging de tent voor het laatst door het land. In marginale vorm bleef het Werkteater onder die naam overigens bestaan. Pas dit jaar viel definitief het doek.
Na Gerard Thoolen overleed ook Joop Admiraal, in 2006. Van de nog levende acteurs is Cas Enklaar nog steeds degene met het grootste geheugen. Hij publiceerde een aantal boeken waarin de herinneringen aan het roemruchte Werkteater-verleden levend wordt gehouden. In Huizen en herinneringen (2008) onthulde hij veel onder de onderlinge verstandhoudingen en relaties, ook de seksuele. Over Joop Admiraal schrijft hij in dat boek: ‘Een keer, tegen de tijd dat het bedtijd werd en iedereen weg was, dweilde Joop zo stoned en laveloos over het harige vloerkleed, dat ik van binnen van afkeer verkilde en niet met hem naar bed wilde. Hij brabbelde nonsens over de uitstraling van een sinaasappel die op een lage salontafel lag en begon daarna te lallen dat hij een hoer was en dat ik beter weg kon gaan, ik was nog fris en onschuldig.’ Hij noemt Admiraal ‘een grote liefde, een van mijn belangrijkste vriendschappen en een van mijn belangrijkste minnaars’. Over Marja Kok schrijft hij dat hij ‘verbluft’ is door haar ‘grote schoonheid en gelijkenis met Marilyn Monroe’. Werk en privé liepen bij het Werkteater totaal door elkaar heen. Helmert en Marja waren getrouwd. Peter en Shireen ook.
Vind je het gek dat er veel oud zeer zat. Eigenlijk is het een godswonder, dat die televisie-reünie op een ordentelijke manier het einde haalde en iedereen er zonder kleerscheuren afkwam.
Een verschrikkelijke avond
‘Het was een merkwaardige dag,’ zegt Marja Kok (70) nu als ik de reünie in De Plantage ter sprake breng. ‘Ik herinner me dat ik binnenkwam in de studio en Gerard bij de schmink zag zitten. Hij zag er zo verschrikkelijk uit. ‘Jeetje Gerard,’ bracht ik uit, ‘je ziet eruit alsof je dood gaat!’ We wisten dat niet, dat hij zo ziek was. Dat beïnvloedde alles die dag. Na de uitzending zijn we met z’n allen in een restaurant gaan eten en daar werd Gerard zó verschrikkelijk ziek. Hij ging op de grond liggen onder de tafel, Shireen en ik hebben hem naar het toilet gebracht. Intussen ging dat eten maar door, het was niet eens ongezellig in mijn herinnering. Iedereen was meegegaan, niemand uitgezonderd. Toen we aan tafel gingen bleek er ook een ons totaal onbekende man uit het Plantage-publiek met ons mee te zijn gewandeld. Die was gewoon bij ons aangeschoven alsof het de normaalste zaak van de wereld was, heel geestig. Maar intussen was het dus ook een verschrikkelijke avond vanwege Gerard. Na het eten is hij naar het ziekenhuis gebracht, en daar is hij niet meer uit gekomen.’
‘Ik denk dat iedereen er moeite mee had hoe we uit elkaar zijn gegaan, niemand had daar een fijn gevoel over. Er was nooit een fatsoenlijk afscheid geweest. Steeds weer verliet iemand het ouderlijk huis via de achterdeur, ik zelf ben ook eerder weggegaan. Het was een huwelijk waarin de partners uit elkaar waren gegroeid. Het was niet uitgemond in een vechtscheiding, maar er broeide nog veel onderhuids. Nog steeds neem ik het onszelf een beetje kwalijk dat we de boel indertijd zo slecht hebben achtergelaten. Dan volgde ook nog die nare affaire met het andere Werkteater, dat onze naam inpikte, dat hielp natuurlijk ook niet.’
‘Nog altijd krijg ik reacties van mensen die ons indertijd hebben gezien. Mensen die zich aangesproken voelden, zich herkenden, of zelfs tot een besef kwamen dat ze eerder niet hadden. Altijd was er dat directe contact met het publiek. Doordat we de vierde wand van het theater hadden afgebroken gebeurde er altijd iets tussen ons en het publiek. Christine Otten, de schrijfster, vertelde me laatst dat ze Toestanden op televisie had gezien toen ze twaalf was. Ze had eerst twee dagen lang gehuild, en daarna is ze in therapie gegaan. Die verfilming heeft haar op het juiste pad geholpen. Dat vind ik mooi. Toestanden maakten we in de tijd waarin de roep om een ander soort psychiatrie groot was; patiënten moesten niet langer weggestopt in een inrichting ver weg in de bossen. Die nieuwe vormen van psychiatrie zijn in de loop der jaren steeds verder teruggedrongen, met name door de komst van veel nieuwe medicijnen, maar ik vind dat er nog altijd veel voor te zeggen is. Ik bewaar zeer goede herinneringen aan het spelen van Toestanden in die inrichtingen. Mensen voelden zich aangesproken, liepen soms ook gewoon dwars door de voorstelling heen. Ondanks dat je ziek bent, blijf je mens. Ik geloof dat dat het meest wezenlijke is dat we ermee uitdrukten.’
‘Het Werkteater heeft me niet alleen als actrice en theatermaker gevormd, ook als mens. Wat het me heeft geleerd is vooral dat je tot veel meer in staat bent dan je dacht, zo lang je de krachten bundelt met de juiste mensen. Zo’n groep geeft, alle grote verschillen onderling ten spijt, zoveel vertrouwen. Er was altijd gedoe – discussie vooraf, discussie achteraf – maar tijdens de voorstelling dééd je het gewoon allemaal. Het besef dat dat kán, dat je ondanks grote meningsverschillen en met zulke uiteenlopende karakters in staat bent iets heel moois neer te zetten, dat is altijd belangrijk voor me gebleven. In het spel is al dat gedoe weg. Dat geeft vertrouwen.
‘Vroeger dacht ik altijd: het Werkteater, daar kom ik nooit meer vanaf. Maar het is nooit een blok aan m’n been geworden. In het begin wil je zo hard bewijzen dat je heus wel zonder kan, maar ook dat gaat over. Die manier van werken, daar heb ik m’n hele leven lang plezier van gehad, ik ben het ook altijd blijven doen. Ook toen het uit de mode raakte, zo vanaf de jaren tachtig. Toen kwam er zo’n reactionaire periode waarin improviseren een vies woord was en van regisseurs werd verlangd dat ze alles te vertellen hadden. Alles waar wij voor stonden werd afgeschaft. Dat is later gelukkig weer genormaliseerd hoor, met gezelschappen als Dood Paard, De Warme Winkel en Marien Jongewaard.’
Onder de huid
Een aantal acteurs van het Werkteater is in 2014 nog steeds veelvuldig te zien. Olga Zuiderhoek eerder dit jaar in Dagblad van het Noorden: ‘Ik had de mazzel dat ik nooit moeite hoefde te doen voor rollen. Alles kwam vanaf mijn begintijd bij Het Werkteater op me af. Dus om nou heel stoer te gaan stellen: ik wil nog dit en dat… Hoewel: ik heb bijna nooit aan klassieke stukken gewerkt met grote regisseurs. Eén keer, met Gerardjan Rijnders aan Wie is er bang voor Virginia Woolf? En ik zou met Johan Simons een stuk doen toen hij plotseling werd teruggeroepen naar de Münchner Kammerspiele. Dus dat zou ik nog graag een keer willen meemaken. Ik denk echter dat ik niet meer bij een gezelschap terechtkom waar een regisseur zich over mij buigt. Ik ben 67 en in Nederland gelden dan allerlei regels die je onder meer ontzettend duur maken. Ik kan dan zeggen: ik doe het voor niets. Maar dan verziek je de handel.’
Helmert Woudenberg, die dit jaar een voorstelling maakte over de omstreden eurocommissaris Sicco Mansholt, schrijft en speelt nog altijd veel solovoorstellingen. Eerder dit jaar daarover in het Haarlems Dagblad: ‘Dat is ontstaan in de jaren tachtig toen ik bij Toneelgroep Centrum geen gehoor meer vond voor mijn ideeën over acteren, ideeën die ik ooit als mede-oprichter van Het Werkteater had ontwikkeld. Ik ben toen zelf voorstellingen gaan maken en spelen. En daar had ik meteen internationaal succes mee. Dat ben ik blijven doen, ik zou dat niet willen missen. Het biedt me de kans om het helemaal te doen zoals ik het in mijn hoofd heb. Ik zou daar geen regisseur bij kunnen verdragen; een solo is mijn ei, daar mag niemand vóór gaan staan.’
Het Werkteater is onder de huid gaan zitten van zijn leden en leeft daar verder. Het Werkteater, zei Helmert Woudenberg, werkte ook zo goed als gezelschap omdat het bestond uit vier heteromannen, vier vrouwen en vier homo’s. Het was in veel opzichten een matriarchaat, met Shireen Strooker en Marja Kok als ontegenzeglijke moeders. Samen maakten de twee moeders in de glorietijd van het gezelschap de voorstelling Mar en Sien (1978). Tijdens de Plantage-uitzending in 1996 opperde Hans Man in ’t Veld de twee vriendinnen om Mar en Sien weer op te pikken. In de uitzending gaven ze nog weinig sjoege, maar een jaar later (1997) maakten ze inderdaad een vervolg op Mar & Sien. En vorige maand ging Mar en Sien deel drie in première op het Nederlands Film Festival. De laatste Mar en Sien is een half uur durende, zeer aangrijpende film, gemaakt in samenwerking met Paul Ruven, waarin Mar herinneringen ophaalt met Sien. Voor zover dat nog gaat, want Sien heeft Alzheimer. Theater kun je het niet meer noemen, want Shireen Strooker – nu 79 – is zichzelf. Haar geheugen verdwijnt, de herinneringen vervliegen, als theatervoorstellingen. Het Werkteater is versmolten met het leven zelf.
Marja Kok: ‘Ik heb niet geaarzeld deze film te maken, nee. Shireen heeft het altijd gewild. Nadat ze de diagnose Alzheimer had gekregen was het eerste dat ze tegen me zei: hier moeten we een project over maken Mar. Dat zouden we bij het Werkteater ook gedaan hebben. Maar ik wist bij God niet wat we dan moesten doen. In haar verwarring zocht ze van alles op over onze eerste Mar en Sien. Van die voorstelling is niets overgebleven, alleen wat foto’s die ze een boekje had verzameld. Ik was te veel in shock om er direct een theater-idee in te zien. Pas later, toen ze verhuisde naar een tehuis in Middenbeemster, kreeg het idee vorm. Ik zag dat bankje en dacht: dat moet het worden. Zij en ik, dat bankje, de seizoenen.
‘Die setting met twee camera’s, ze begréép het. Ze begreep dat we daar aan het werk waren. Haar afasie werd gaandeweg steeds erger, maar theater zit nog altijd in haar bloed. Ik ben ervan overtuigd dat ze altijd wist dat we met een scène bezig waren. Ze leefde op, vond het geweldig. Na een uur was ze kapot, moe. Moesten we een andere keer verder.
‘Shireen is zo dapper. Ik weet niet of ik op mijn beurt dit zou willen, als de rollen omgedraaid waren geweest. Al is het natuurlijk wel zo dat we altijd uit onze eigen ervaringen hebben geput. Opname bijvoorbeeld kwam rechtstreeks voort uit het overlijden van Joops vader. Ook bij Mar en Sien was het theater sterk verweven met ons eigen leven. Het was een emotionele tijd. Shireen en Peter lagen in scheiding, ze hadden een gezin met twee kinderen. In Mar en Sien zit als gevolg daarvan een mooie scène over scheiden. Eigenlijk hebben we het in een middag gemaakt, aan de hand van een lijstje met hoogte- en dieptepunten uit onze eigen levens tot dan toe. Kinderen krijgen, liefde, ouder worden, dood, de thema’s zijn altijd terug te voeren op de meest basale dingen.
‘Shireen was altijd de drijvende kracht achter het bewaren en veiligstellen van de erfenis van het Werkteater. Er bleef in de loop der jaren altijd vraag naar de verfilmingen, ook uit het buitenland. We waren al her en der bij instanties te rade gegaan of we de boel online konden zetten, maar altijd waren er technische haken en ogen. Toen de mogelijkheden toenamen om de films te restaureren en bovendien het fenomeen streaming opgang maakte, besloten we het zelf te gaan doen. Maar het was vooral Shireens idee. Toen zij ziek werd bleef mijn drijfveer om haar een plezier te doen. Uiteindelijk is het haar dochter Devika die de kar is gaan trekken, samen met ontwerper Peter Claassen. Het is vooral aan hen te danken dat de site er nu komt.’
Als Mar in de film Sien op het bankje vertelt dat de site er komt, is Shireen Strooker zichtbaar ontroerd. ‘Nu zijn we er nóg mee bezig, aan het eind van ons leven, met het Werkteater,’ zegt Marja Kok tegen haar. ‘Dat is toch apart? Nu hebben we een nalatenschap.’ En Shireen Strooker lacht.
Straks, als de site met de nalatenschap gelanceerd wordt tijdens een besloten feestje, zijn ze er allemaal bij, de nog levende acteurs van het Werkteater. ‘Dat vind ik toch zo leuk,’ zegt Marja Kok. ‘Ze kómen, allemaal’.
De website van Het Werkteater wordt gelanceerd op 27 oktober (werkteater.nl). Naast alle verfilmingen en documentaires zal ook de reünie-uitzending in De Plantage erop terug te vinden zijn.
© Schift, oktober 2014
Wees de eerste om te reageren