Zuid-Limburg, 1873. Het Geuldal glooit, de beek meandert en in de verte komt een spierwitte ezel aansjokken met op de rug een vrouw van middelbare leeftijd. Haar gezicht is ietwat nors, ze ziet er moe uit. Gisteravond, in haar kamer in het pension, zag ze het ineens haarscherp voor zich, als in een visioen. Als alle andere oude jongejuffrouwen nu eens haar voorbeeld volgden en zich door niets en niemand meer van de wijs zouden laten brengen, dan kon het misschien. Alle dames zouden, net als zij, hun zinnen zetten op een ezel. Een ezel! ‘Wij zouden dan – mettertijd! – een mooi korps amazonen kunnen oprichten om te velde te trekken tegen de verkrachters der vrouwelijke rechten op arbeid, daar wij, op onze ezels gezeten, de mannen, minstens, van achter den toonbank zouden kunnen wegdringen.’ Dat is wat ze geschreven had, en dat is waarvan ze, ondanks alle tegenslag, nog altijd droomde.
Betsy Perk is een vrijwel vergeten Nederlandse feministe van het eerste uur. Sinds Valkenburg in 1860 per spoor bereikbaar was voor de rest van Nederland werd het middeleeuwse dorpje sporadisch bezocht door Hollanders. Het toerisme moest nog goed en wel worden uitgevonden, het zou nog decennia duren voor de ANWB werd opgericht en de introductie van de fiets voor een ongekend gevoel van vrijheid zou zorgen. Betsy Perk was een van de eersten die de reis vanuit het Westen ondernam, niet op doorreis, maar om er te blijven, voorlopig in ieder geval. Een toerist kan men haar onmogelijk noemen, eerder een vrouw op de vlucht. Moegestreden, verbitterd, murw gebeukt door tegenslag. Als gouvernante trad ze in dienst bij het echtpaar Siedenburg, dat hier was komen wonen om van de rust en de natuur te genieten. Na het overlijden van de gepensioneerde vice-admiraal Siedenburg hield ze zijn weduwe nog jaren gezelschap. Met ezel Cadette en schildersezeltje trok ze meestal richting de Schaelsberg. Het uitzicht daar was magnifiek, het landschap oneindig, het was precies de juiste omgeving om haar gedachten te ordenen. Hier kon ze, in haar wijnrode kostuum, dagelijks een ‘luchtbad’ nemen en stoom afblazen. En ezeltje rijden, zonder zadel.
‘Wie niet mocht weten wie ik ben vrage het zijn buurman. Vermoedelijk is die buurman mijn vijand, want ik heb er legio.’
Ik stel me voor dat ze in de schaduw van een boom zat en haar tirades schreef, met Cadette – eindelijk een loyale metgezel die geen commentaar leverde – grazend naast haar. Iedereen die haar het leven zuur had gemaakt – en godallemachtig, dat waren er inmiddels nogal wat – moest het ontgelden. Het boek waaraan Betsy Perk werkte daar op de Schaelsberg is een van de merkwaardigste geschriften uit de Nederlandse literatuur. Mijn ezeltje en ik heet het. Het is een schotschrift, een requisitor, een afrekening en een ego-document ineen. ‘Wie niet mocht weten wie ik ben vrage het zijn buurman. Vermoedelijk is die buurman mijn vijand, want ik heb er legio.’ Schaamteloos is het, en ongekend bijtend. Betsy Perk daagt al haar vijanden voor de ‘regtbank der publieke opinie’. En het is, voor wie zich in deze vrouw verdiept, ook ontroerend. Betsy Perk was haar tijd ver vooruit maar ze had een zo weerbarstig karakter dat ze het voortdurend met jan en alleman aan de stok kreeg, met als gevolg dat ze in de overlevering beslist niet de rol heeft gekregen die ze verdient. Ik verdiepte me in haar voor een serie over de negentiende eeuw die binnenkort wordt uitgezonden (De IJzeren Eeuw) en waarin onder heel veel meer aandacht wordt besteed aan wat we nu de eerste feministische golf noemen. Een rehabilitatie is misschien te veel gezegd, maar Betsy Perk krijgt in die serie toch zeker die pioniersrol toebedeeld waar ze recht op heeft.
Het kost enige tijd, maar wie zich in zo’n tijdvak verdiept bereikt op zeker moment een omslagpunt. Voorbij dat punt is het alsof je er, terwijl je door de stad wandelt, een extra laag bij hebt gekregen. Je verbeelding gaat met je op de loop en een merkwaardige vorm van historische augmented reality dringt zich aan je op. Neem Amsterdam. Aan de Keizersgracht zie ik een schuchtere patiënt aanbellen bij de kliniek van de ambitieuze, jonge psychiater Frederik van Eeden, op weg naar z’n eerste hypnose, wie zal het zeggen. En als ik over de Dam wandel doemt daar bij dat beursgangetje naast Gassan in mijn verbeelding de hoog ommuurde koopmansbeurs met een gigantische binnenplaats op.
Waar nu het monument staat zie ik sinds kort ook een koetsje staan, een koetsje waarin de weduwe Borski zit te wachten op haar stroman die op de beurs haar zaken doet. Als vrouw dient zij zich niet op de beurs te begeven, dat is ondenkbaar, zeker zonder chaperonne. Johanna Borski is op dat moment – we schrijven vroege negentiende eeuw, nog ver voor de vrouwenbeweging vorm krijgt – een van de rijkste en dus machtigste vrouwen van het land. Zonder dat veel mensen er weet van hebben is zij de stille kracht achter de tomeloze ambities van koning Willem I, ze is de geldmuur die zijn bewind overeind helpt en houdt.
Die machtige positie staat in schril contrast met de positie van vrouwen in het openbare leven. Sterker, de vroege negentiende eeuw gooit hoge ogen als het gaat om een uitverkiezing van de dark ages van de letterlijke en figuurlijke bewegingsvrijheid van de vrouw. Een vrouw, de laagste klasse en prostituees uitgezonderd, begeeft zich nooit alleen op straat en slijt haar dagen met handwerk, gasten ontvangen en vooruit, klavier spelen. Het is niet verwonderlijk dat in die eerste helft van de eeuw de eerste kiemen ontstaan van wat we later, veel later, het feminisme zijn gaan noemen. De Dolle Mina’s verzwegen het liever, maar het waren opmerkelijk genoeg vaak protestants-christelijke vrouwen die als eersten probeerden de positie van vrouwen in het openbare leven te verbeteren. Charitas was een van de weinige terreinen waarop het acceptabel werd geacht je in het openbaar te bewegen. Wie niet aan charitas deed maar wel feministische neigingen had, kon maar beter voor een andere bezigheid kiezen: schrijven. Voor het schrijven van een venijnig pamflet of een tendensroman hoef je immers ook de deur niet uit. Kijk alleen maar naar de heldin van dit verhaal.
Delft
Christina Elizabeth Perk (1833 -1906) groeit op in Delft, in een groot, niet onbemiddeld burgerlijk gezin – de Perks zijn opgenomen in het Nederlands patriciaat – als dochter uit het tweede huwelijk van haar vader, de succesvolle koopman-molenaar Adrianus Perk. In het gezin zijn ook drie broers (van wie één, Marie Adrien, de toekomstige vader is van de beroemde dichter Jacques Perk), vijf halfbroers en drie halfzusjes. Tot haar vijftiende bezoekt Betsy een Franse meisjesschool en helpt daarna thuis in de huishouding. Betsy, die voor haar intellectuele vorming op zelfstudie is aangewezen, geeft als 19-jarige blijk van literaire ambities met de publicatie van haar verhalen in het blad Nederland.
In zijn boek Nooit van gehoord! wijst publicist Wim Zaal erop dat in de familie Perk het schrijven ‘inheems’ was: ‘Een oom had een geschiedenisboekje in elkaar gezet, een ander familielid had Molière vertaald met weglating van de klisteerspuiten, een oudere halfbroer trad in jaarboekjes op als verkrachter van oude legenden, en ook de begaafde Marie Adrien liet op jeugdige leeftijd al flink wat kolommen vliegen.’
Als Betsy Perk het schrijven eenmaal heeft omarmd, dijt haar werk steeds verder uit: van romans en novellen tot toneelstukken, reisverhalen en essays. Ze schrijft ook onder de pseudoniemen Liesbeth van Altena, Philemon, Spirito en Elisabeth van Valkenburg. Haar eerste roman, Een kruis met rozen, over een jonge schilder die voor erkenning vecht, verschijnt in 1864. In de jaren die volgen maakt ze een diepe crisis door, eerst doordat haar verloofde de relatie verbreekt en daarna doordat de dood van haar vader een eind maakt aan haar financiële zekerheid.
Rondom de verbroken verloving bestaan veel onduidelijkheden, schrijft historicus Lotte Jensen in het boek Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt. ‘Het zou zijn misgegaan nadat een arts had verklaard dat haar gezondheid uiterst zwak was. Maar er zijn ook aanwijzingen dat haar schrijversaspiraties een rol speelden. Om bij te dragen aan het inkomen ging ze zich na de verbroken verloving steeds meer op het schrijven toeleggen, onder meer verhalen in De Tijdspiegel. In 1868 volgde een uit het Duits bewerkt vrouwenhandboek, Wenken voor jonge dames ter bevordering van huiselijk geluk.’
Anna Tijsseling: ‘Ik heb me wel eens afgevraagd: was er echt wel een sprake van een verbroken verloving? Of was dat een strategisch verhaal, handig om te verklaren waarom ze alleen was?’
Historicus Anna Tijsseling, in wie Betsy Perk postuum nog altijd een hartstochtelijk bewonderaar vindt: ‘Ik heb me eerlijk gezegd wel eens afgevraagd: was er echt wel een verloving? Of was dat een strategisch verhaal, handig om te verklaren waarom ze alleen was? Als je het mij vraagt was Betsy Perk al een zelfverkozen ‘oude jongejuffrouw’ voor die verloving werd verbroken, als er überhaupt al sprake van een verloving was. Al in 1863, drie jaar voor de verbreking van de verloving en vier jaar voor haar vaders dood, schreef ze in een brief aan de schrijver H.J. Schimmel dat ‘den moeilijken weg’ haar ‘oneindig dierbaarder is dan het glooyende effen alledaagsche pad, op hetwelk mij al die genietingen konden toevliegen, waaraan het jonge dames leven wordt geacht rijk te zijn’. Betsy Perk werd niet zelden een ‘oude jongejuffrouw’ genoemd. Dat concept heeft ze eigenlijk ingezet om de speelruimte te vergroten voor zichzelf en andere vrouwen in haar positie. Wat ze agendeerde was: wat als je overblijft? In die zin is haar strijd denk ik echt ingegeven door wat haar overkwam. Door het overlijden van haar vader voelt ze onmiddellijk de noodzaak om geld te verdienen. Ze móet vanaf dat moment van de pen gaan leven. Het feit dat ze moest verhuizen van een heel mooi pand in Delft naar een pand in een wat mindere buurt tastte haar eergevoel aan. Ze moet zich ten doel hebben gesteld de morele grenzen zo op te rekken dat wat zij wilde doen binnen de fatsoensnormen zou vallen. Aanvankelijk voelde ze de bittere noodzaak om te werken omdat ze geen man had en haar vader was overleden, later pleitte ze ook wel voor het ongehuwd blijven juist om te kunnen werken. In een open brief in Onze Roeping schreef ze in 1873 dat ongehuwd blijven ‘ter wille eener betrekking’ een optie moest zijn. ‘Zou het dan waarlijk zo vreselijk zijn, indien er bij de overbevolking alom, eenige honderdtallen menschen minder geboren werden? Ik kan hierin werkelijk eer voordeel als nadeel voor de maatschappij zien. En wat nu het gevaar voor de vrouw zelve betreft… Gesteld honderden onzer besluiten ter wille van een beroep ongehuwd te blijven. Zouden zij er ongelukkiger aan toe zijn?’’
Betsy Perk maakte van het badinerende ‘oude jongejuffrouw’ een geuzennaam. In Mijn ezeltje en ik zal ze later schrijven: ‘Onverhoeds ben ik gevestigd in ’t hartje van Limburg; onverhoeds herleef ik in plaats van weg te kwijnen, en onverhoeds roep ik uit: ‘wat is ’t toch een voorrecht ouwe-jongejuffrouw te zijn .’ Elders in het boek voegt ze daaraan toe: ‘B.P., B.P.! erken toch je geluk en leer er uit, dat wie om de toekomst het genot van het heden niet smaakt, de grootste tweebenige ezel is, dien de aarde draagt!’
Onfatsoenlijk
Wat ook precies haar beweegredenen zijn geweest, zeker is dat de dood van haar vader Betsy Perk aanspoort om actie te ondernemen. Ze ondervindt aan den lijve hoe onrechtvaardig het is dat ze wel wil werken, maar het niet mag omdat het voor een vrouw van haar stand onfatsoenlijk wordt geacht. Ze vindt dat ze geen mannen nodig zou moeten hebben om haar in onderhoud te voorzien. Mede geïnspireerd door de publicistes Elise van Calcar en Anna Storm-Van der Chijs, eveneens grondleggers van het Nederlands feminisme, ijvert Betsy Perk voor meer opleidings- en arbeidsmogelijkheden voor vrouwen, in het bijzonder die uit haar eigen, redelijk gegoede stand. Ze werkt aan het plan een weekblad voor vrouwen op te richten, onderhandelt met verschillende uitgevers, en doet dat ‘in vereeniging met eene hooggeachte vriendin’, ofwel Elise van Calcar, voor wie een belangrijke rol in de opstartfase van het tijdschrift is weggelegd. Perk koestert een grote bewondering voor de elf jaar oudere Van Calcar, die anders dan zij al een aanzienlijke letterkundige reputatie heeft opgebouwd.
Het geruzie wordt breed uitgemeten in de pers, die de affaire aangrijpt om de vrouwenemancipatie op de hak te nemen.
In 1869 is het zover. Perk richt Ons Streven op, het eerste emancipatoire vrouwenblad in Nederland. In het openingsstuk van het proefnummer schrijft ze dat het belangrijkste thema van het weekblad ‘de plaats der vrouw in de maatschappij’ zal zijn. Als uitgever Jan Odé naast haar twee mannelijke mederedacteuren aanstelt trekt ze zich – nog geen week na verschijning van het proefnummer – terug uit vrees dat zij de boventoon gaan voeren. Het geruzie wordt breed uitgemeten in de pers, die de affaire aangrijpt om de vrouwenemancipatie op de hak te nemen. In pamfletten maken Perk en Ode elkaar voor rotte vis uit. Onmiddellijk richt Betsy Perk een nieuw tijdschrift op dat qua intentie, vormgeving en titelkeuze als twee druppels water op Ons Streven lijkt: Onze Roeping. ‘Alleen de titel is veranderd,’ stelt Perk haar lezeressen in het eerste nummer gerust. ‘Immers, het prospectus van Ons Streven was van mij, de idee voor het blad uitsluitend door mij zelve ontworpen.’ Onze Roeping verschijnt exact één dag nadat het eerste officiële nummer van Ons Streven was verschenen: op 17 februari 1870. In het eerste nummer van Onze Roeping schrijft Betsy Perk: ‘Voorwaar! Arbeid is vereiste tot geluk, omdat arbeid alleen de macht en kracht bezit om smart te lenigen.’
Om het taboe op betaalde arbeid door dames verder te doorbreken richt ze in 1871 ook de Algemeene Nederlandsche Vrouwenvereeniging Arbeid Adelt op. Onze Roeping wordt vanaf dat moment het huisorgaan van de vereniging. Arbeid Adelt – dat overigens nog steeds bestaat onder de naam Tesselschade-Arbeid Adelt, en onder meer een naar Betsy Perk vernoemd opleidingsfonds beheert – organiseert tentoonstellingen van vrouwelijke handwerken en richt nijverheidsscholen op. In hetzelfde jaar nog organiseert Perk ook de eerste Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Het evenement vindt plaats in het Raadhuis in Delft en wordt, daags voor de opening, bezocht door koningin Sophie die de rol van beschermvrouw op zich neemt.
Even lijkt het erop alsof alles mee zit in het leven van Betsy Perk, maar de euforie is van korte duur. Kort na de oprichting wordt Betsy Perk in de vereniging Arbeid Adelt het middelpunt van ruzies en een ideeënstrijd. Ze wordt beschuldigd van financieel wanbeheer en er is ook een principiële kwestie die de gemoederen verhit. Sommige leden van de kersverse vereniging willen dat vrouwen op de tentoonstellingen hun werk anoniem te koop mogen aanbieden. Perk is hier fel tegen. Voor haar is het: alles of niets. Dissidentes scheiden zich af van Arbeid Adelt en richten het vergelijkbare Tesselschade op. De breuk betekent een gevoelig gezichtsverlies voor Perk, die haar functie als directrice geschrapt ziet worden en weggepromoveerd wordt tot ‘erepresidente’.
Temperament
Niemand die het ontkennen zal: Betsy Perk is geen makkelijk mens om mee om te gaan. Laten we zeggen dat haar gebrek aan diplomatieke vermogens even groot is als haar dadendrang en rijkdom aan ideeën. In het standaardwerk Van moeder op dochter noteert Willemien Hendrika Posthumus-Van der Goot in 1948: ‘Een grafologe ziet in haar handschrift weerspiegeld haar actieve scherpe geest, geneigd tot oordelen en veroordelen, maar ook een innerlijke onrust, onevenwichtigheid en onredelijkheid. Gebrek aan remmen belette haar op tijd te zwijgen. Mannelijk in originaliteit en durf, leefde zij haar vrouwelijke zin tot bescherming en koestering uit in de ideeën waarvoor zij streed. De veelvuldige tegenwerking, vaak door onbegrip, vergrootte haar onzekerheid.’ Ook elders in Van moeder op dochter krijgt Betsy zowel een sneer als een pluim: ‘Zij miste die overtuigingskracht, eigen aan een sterke persoonlijkheid. Als grondlegster van de eerste Nederlandse vrouwenvereniging is haar werk echter van grote waarde geweest, hoe snel anderen zich ook van haar stichting meester hebben gemaakt. Ondanks alle teleurstelling kon Betsy het stichten niet laten. Zo hebben wij Betsy Perk te zien in haar grootheid: een vrouw die met haar vele vruchtbare denkbeelden haar tijd ver vooruit was. Bij de verwerkelijking trof haar vaak het voorkomende lot van de pionier: tegenwerking, onbegrip en ontfutseling.’
Wim Zaal: ‘Zij is zoals de meeste bijzondere vrouwen van haar tijd ongetrouwd gebleven, maar ze was ook onaantrekkelijk, ondermaats, ziekelijk en al te tenger. Betsy Perk had niets mee, ook haar temperament niet.’
Lotte Jensen schrijft in haar boek over het conflict met uitgever Odé: ‘Wie alle documenten bij elkaar ziet, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het conflict mede zo hevig werd door het eigenzinnige karakter van Betsy Perk. Het lijkt erop dat zij het liefst geheel alleen ‘aan het roer’ van deze onderneming wilde staan. Dat vermoeden wordt sterker wanneer we dit conflict in een breder perspectief plaatsen: ook op andere momenten in haar leven bleek zij slecht tot samenwerking in staat en raakte ze in bittere conflicten verwikkeld. Toch mogen de historische omstandigheden niet worden uitgevlakt. Het zal niet makkelijk zijn geweest om tegen alle scepsis in een tijdschrift met emancipatorische doelstellingen op te richten en Perk stuitte als vrouwelijke redacteur inderdaad op veel vooroordelen.’
Die milde ondertoon ontbreekt bij Wim Zaal, die in zijn boek Nooit van gehoord! weinig heel laat van Perk: ‘Zij heeft wel artistiek talent getoond, maar niet meer dan middelmatig. Zij is zoals de meeste bijzondere vrouwen van haar tijd ongetrouwd gebleven, maar ze was ook onaantrekkelijk, ondermaats, ziekelijk en al te tenger. Betsy Perk had niets mee, ook haar temperament niet.’
Mina Kruseman
Het conflict dat nog het meest in het oog springt moet dan nog komen. Haar karakter zit haar ook in de weg bij een van de belangrijkste allianties die ze tijdens haar leven aangaat: die met de extravagante schrijfster en actrice Mina Kruseman. Betsy Perk zoekt in 1872 contact met Kruseman via uitgever Martinus Nijhoff. Kruseman-biograaf Annet Mooij schrijft in haar boek Branie: ‘Beide vrouwen hadden elkaar nog nooit ontmoet, maar Kruseman wist dat het heersende oordeel over Perk niet al te gunstig was, dat hoon met grote regelmaat haar deel was geweest en dat zij zonderling en excentriek gevonden werd. Allemaal zaken die in Krusemans ogen een pre waren: ‘Niets ter wereld haat ik meer dan hetgeen men gewoon noemt!’ schreef ze Perk terug. ‘En ik bewonder elke vrouw die, in Nederland vooral, den moed heeft zich boven het middelmatige te verheffen.’’
Niet lang na hun kennismaking besluit het tweetal samen lezingen te organiseren. Mina Kruseman was uit Indië teruggekeerd naar Nederland in het besef dat een ‘artiste’ een publiek nodig heeft. Ze maakte een voorleesdebuut in Den Haag en raadde dit ook Betsy Perk aan. Perk had een ander idee: waarom gingen ze niet samen optreden? Hoewel Kruseman twijfelde, wist Perk haar te overtuigen. De brieven van Kruseman zijn bewaard, die van Perk helaas niet. Zodoende weten we dat Kruseman de samenwerking op 1 februari 1873 bezegelde met: ‘Top! Dan gaan we samen de wereld in! Weer een nieuwe klucht! Twee excentrieken, die elkaar nooit gezien hebben!’ Ontmoet hadden ze elkaar toen nog niet.
Kruseman had een ordinaire kant. Goed gedecolleteerd, een beetje flirterig, uitgesproken, recht op de man af, man en paard noemend – in alles ongekend, en in alles de tegenpool van Betsy. Haar biograaf Mooij schrijft in haar twee jaar geleden verschenen boek Branie: ‘Hoezeer hun streven ook gelijkgericht was, qua temperament liepen ze zeer sterk uiteen. Anders dan Mina was Betsy een tobber en een twijfelaar, gehavend bovendien door de ruzies en de lastercampagnes binnen Arbeid Adelt. Van meet af aan waren de rollen tussen beiden duidelijk verdeeld: Betsy draalde, deed domme dingen, was wankelmoedig, Mina was flink en doortastend en wist altijd waar het heen moest. Ze bestookte de labiele Perk met opbeurende adviezen: kom toch voor jezelf op, laat je niet ontmoedigen, hou toch op met dat getwijfel, trek je niets aan van wat anderen vinden, durf alleen te staan – om kort te gaan: ‘Volg dus mijn voorbeeld en stoor u aan niemand.’ Dat Perk werd aangetrokken door die Brusselse overmaat aan durf en daadkracht is niet zo verwonderlijk.’
Hoewel Elise van Calcar en Mienette Storm-van der Chijs al in het openbaar hadden gesproken – over respectievelijk kleuteronderwijs en vakopleidingen voor meisjes – was een avondvullend programma van twee spreeksters nog altijd zeer opzienbarend. Perk en Kruseman hadden zelf overigens veeleer als voorbeeld mannen als Jan ten Brink en J.J. Cremer, die het voorlezen uit eigen werk tot een serieuze bron van inkomsten hadden verheven. Perk wilde bovendien graag meer ervaring opdoen met spreken in het openbaar. ‘Ik wil voortaan zoowel mij zelve als andere vrouwen vrijwaren min of meer dupe te worden van schroomvalligheid en bedeesdheid, als vruchten van niet durven spreken,’ schreef ze in Onze Roeping. ‘Het valt te vrezen,’ merkt Annet Mooij in Branie fijntjes op, ‘dat de tournee met Mina haar in dit opzicht niet erg veel geholpen heeft.’
De vraag dringt zich op wat zo’n dominante vrouw als Mina Kruseman toch in Betsy zocht. ‘Ik heb daar veel over nagedacht,’ zegt Annet Mooij nu. ‘Sympathie speelde een rol, denk ik. Voor Kruseman hoefde een gezamenlijke tournee misschien niet zo nodig, maar als Perk dacht dat het ergens goed voor was, wilde ze niet dwarsliggen. Kruseman bewonderde Perks moed en doorzettingsvermogen ondanks alle tegenslag. Ik denk dat het een combinatie van dingen was. Vergeet niet dat Betsy, bij aanvang van de tournee, meer naamsbekendheid had dan Mina. Ik denk ook dat Mina haar echt wel bewonderde hoor. Betsy was iemand die streed tegen de verdrukking in, ze werd besmeurd en belasterd en ging toch stug door.’
Ruim twee maanden duurt de tournee die Mina Kruseman en Betsy Perk maken langs zaaltjes in het hele land in de lente van 1873. Al tijdens de tournee signaleert de pers grote verschillen tussen de flamboyante Kruseman en de muizige Perk. Ook hun opvattingen lopen uiteen: vergeleken bij de radicale Kruseman is zelfs Perk gematigd. Groter tegenstelling dan tussen deze twee voorvechters die voor dezelfde zaak strijden, zowel uiterlijk als innerlijk, is nauwelijks denkbaar. Kruseman, vurig, zelfbewust en mondain gekleed; Perk, tenger, bleek, snel geagiteerd, en onopvallend gekleed. Het Leidsch Dagblad schrijft over hun optreden: ‘In de eerste plaats beklagen wij de beide begaafde dames dat een zoo klein publiek aanwezig was, omdat hare lezing werkelijk een groter auditorium had verdiend, vooral daar wij kunnen verzekeren dat de voordrachten aan alle aanwezigen zeer bevallen zijn.’ De Tilburgse Courant schrijft over de avond: ‘Het zal genoeg zijn wanneer wij zeggen dat er heeren aanwezig waren die zich erover verheugden dat zij hunner dochters thuis gelaten hadden.’ De meeste critici benadrukken het verschil tussen de twee: ‘Wat mej. Kruseman betreft: goede voordragt, gewaagde stellingen en zwakke verdediging; wat mej. Perk betreft: geheel onvoldoende voordracht, docht literrarische waarde.’ Het Algemeen Handelsblad is nog vernietigender over Betsy: ‘Mina Kruseman werd voorafgegaan door mej. Betsy Perk die noch door hetgeen ze zegt, noch door de wijze waarop ze voordraagt ons reden geeft haar aan te moedigen lezingen te geven.’
De Tilburgse Courant schrijft over de avond: ‘Het zal genoeg zijn wanneer wij zeggen dat er heeren aanwezig waren die zich erover verheugden dat zij hunner dochters thuis gelaten hadden.’
Anders dan Perk, die vrijwel alleen negatieve kritieken krijgt, wordt Kruseman bejubeld om haar voordracht en voorkomen. Wat een verschijning, verzucht de medewerker van de Hoornsche Courant: ‘Het emancipatiewerk treedt een gevaarlijk stadium in, wanneer zulke dames zich aan ‘t hoofd stellen, want hoofd en hart van de heeren der schepping loopen daarbij het grootste gevaar.’ Schrijver Potgieter, die het optreden in Amsterdam bijwoont, spreekt van een ‘weergaloos genot eener zoo levendige voordraagt’. De lezingentournee wordt naar bescheiden 19e eeuwse proporties een hype, en vooral Mina het gesprek van de dag. Het onderdeel van Krusemans optreden waar de meeste kritiek op komt, merkt biografe Annet Mooij op, is de inhoud van haar lezing, vooral gestoeld op haar feministische pamflet, de kleine novelle Zusters. Veel godsdienstige vrouwen, die de oplossing voor de ‘huwelijkskwestie’ zagen in liefdadigheid, protesteren tegen de ‘onvrouwelijke’ gedachten. Perk leest vaak een hoofdstuk uit haar historische roman over Elizabeth van Frankrijk, een fragment uit Tesselschade over de dochters Roemer Visscher, en haar verhaal Een afgeluisterd gesprek.
Het onwaarschijnlijke duo neemt afscheid van het publiek in Vlissingen, halverwege mei, waarna nog een eenmalig optreden in Gent volgt. Tijdens de tournee lezen ze in totaal zo’n veertig keer. Naarmate de toer vordert, wordt de toon in de recensies milder en komt er ook meer publiek op af. Mina zelf heeft van meet af aan lak aan alles. ‘Doe toch als ik, en verklaar dat heel zootje vrienden dood!,’ zegt ze tegen Perk als die zich beklaagt over de mislukte avonturen met Arbeid Adelt.
Tegenvoetsters
Achteraf beschouwd duurde de samenwerking tussen Perk en Kruseman eigenlijk maar kort. Hoewel doodmoe van de kritieken op de lezingen, de Arbeid Adelt-intriges en de onstuitbare kloekheid van Kruseman, neemt Perk aanvankelijk haar intrek in het huis van Kruseman in Brussel. Chaussee de Charleroi 51 wordt in deze tijd ook het redactieadres van Onze Roeping. Dat is opmerkelijk, schrijft Kruseman-biografe Mooij, want de brieven van Kruseman wekken de indruk dat na de tournee de rek er helemaal uit was. Toch besluit het tweetal zelfs nog een reis te maken. Het plan is door diverse Europese landen te reizen, de vijfde Wereldtentoonstelling in Wenen te bezoeken en onderweg verslag te doen van alles wat ‘boeit, kwaad maakt of doet lachen, soms ook weenen of aanklagen’.
Veel komt daar niet van terecht. Het vertrek moet een paar keer worden uitgesteld vanwege de cholera-epidemieën die in delen van Europa woeden, en uiteindelijk blijft de reis tot een aantal steden in Duitsland beperkt. Het geplande reisboek zal nooit verschijnen. Vooral het bezoek aan Wiesbaden, de woonplaats van hun gemeenschappelijke held Multatuli, is belangrijk voor het tweetal. ‘s Middags bezocht Kruseman de grote schrijver alleen in zijn woning aan de Schiller Platz, later op de dag werd het gesprek samen met Perk voortgezet in het Kurhaus. Interessant, deze ‘twee tegenvoetsters’ schreef Multatuli een paar dagen later aan een vriend, ‘komiek om te observeren’. Kruseman beaamde dat zelf ook in een latere brief aan hem: ‘Bij elkaar zijn B.P. en ik zeker nogal koddig.’ Het verschil tussen hen beiden legt Kruseman in haar eigen voordeel uit: ‘Daar de eene emancipatie preekt, de andere emancipatie vertegenwoordigt; de eene over tegenwerking klaagt en de andere door tegenwerking vooruitkomt; de eene gebukt gaat onder hare eigene stichtingen, de andere, vrij als een vogel, alle stichtingen uitlacht; enz. enz. De tegenstelling maakt ons interessant, elk afzonderlijk, zoudt gij ons zeker geen ganschen dag studie waard gevonden hebben.’
‘Het beeld was: Betsy Perk heeft in haar hotelkamer twee pantoffels naast haar bed staan, Mina Kruseman slaapt met een pistool onder haar kussen.’
De ontmoeting met Multatuli is vermoedelijk de nekslag geweest voor de toch al zo broze relatie tussen de schrijfsters. Kort gezegd: Mina wilde hem voor zichzelf houden. De verschillen tussen de twee vrouwen speelden op als nooit tevoren, Mina vond Betsy uiteindelijk toch te slappig, zij had wel belangrijke dingen gedaan voor vrouwen maar met betrekking tot haar eigen leven bewees ze de vrouwenzaak alleen maar lippendienst, vond ze, terwijl zij zelf echt de emancipatie lééfde. Overigens hield Multatuli wel schriftelijk contact met Perk. Mocht zij in geldnood zijn, dan moest zij hem waarschuwen, liet hij haar weten. Hij zou dan wat publiceren en haar de inkomsten afstaan. ‘Daaraan heb je meer dan aan een hartelijk woord.’ Dat Perk met Multatuli correspondeerde na de ontmoeting, en hij ook tegen haar vriendelijk en behulpzaam was, vond Kruseman moeilijk te verkroppen.
Het einde van de reis, in oktober 1873, is ook het slotakkoord voor het duo. Een enkele brief wordt er nog wel gewisseld, maar uit die van Kruseman blijkt louter venijn. ‘Het is jammer dat gij uit twee halve menschen bestaat,’ schrijft ze onder meer. ‘Waart gij een geheele sukkel, of een geheele heks geweest, dan had gij tenminste affectie kunnen vinden op missen; nu vindt gij niet wat gij mist en verliest gij weer wat gij vindt.’
Annet Mooij: ‘Betsy was natuurlijk niet gemakkelijk, ze was iemand die regelmatig twijfelde, en in de ogen van Mina soms ronduit zeurde. Het is niet voor niets dat Betsy ook met medestanders conflicten kreeg. Overigens denk ik dat die karikatuur van een klagende, zeurende vrouw zeker ook nuancering behoeft, want ze kreeg intussen wel heel veel voor elkaar. Mina cultiveerde de tegenstelling tussen haar en Betsy beslist. Zij wilde gezien worden als de mooie, geadoreerde vrouw die de koers bepaalt en de orders uitdeelt. In dat beeld komt Betsy er dan struikelend en zwalkend achteraan. Betsy op haar beurt liet zich over Mina veel minder expliciet uit. In een van de hotels waar ze verbleven, volgens mij in Enschede, had de hoteleigenaar de volgende ochtend een pistool onder Mina’s kussen gevonden. In Tubantia heeft een stukje gestaan, waarin Mina werd opgevoerd en ze aangaf dat het voor zelfverdediging was. Vanaf dat moment was het beeld: Betsy Perk heeft in haar hotelkamer twee pantoffels naast haar bed staan, Mina Kruseman slaapt met een pistool onder haar kussen.’
Mina was dat jaar, zeker na de publicatie van het door Multatuli geïnspireerde Een huwelijk in Indië, uitgegroeid tot een van de meest besproken personen in het land. Over Betsy Perk liet ze zich alleen nog maar negatief uit. In samenspraak met Multatuli ontstond het plan zijn nog nooit opgevoerde toneelstuk Vorstenschool op te voeren, met Kruseman in de hoofdrol. In de aanloop naar de eerste uitvoering kwam de groeiende spanning tussen Multatuli en Kruseman tot ontploffing, en na een twintigtal succesvolle voorstellingen werd Kruseman ontslagen en vervangen door een andere actrice. Een paar later vertrok ze weer naar haar geliefde Indië.
Betsy Perk is dan allang neergestreken in Valkenburg. Op 16 augustus 1876 draagt ze tussen de muren van de ruïne van Valkenburg haar drama in vijf bedrijven Elisabeth, de jonkvrouw van het Casteel van Valkenburg voor (en daarna nog 35 keer, ook op andere locaties). Er zijn weinig plekken die nog aan Betsy Perk refereren, maar op de locatie waar in 1904 de Betsy Perk-bank werd onthuld, staat nog altijd een bankje. Het is niet meer het oorspronkelijke houten exemplaar, maar dit is wel de plek waar de schrijfster en feministe werd geëerd en waar ze genoot van haar uitzicht over het glooiende Zuid-Limburgse landschap. In een open landauer zou ze, toen het bankje werd onthuld, door het stadje zijn gereden. De beide muziekgezelschappen Harmonie Walram en Kurkapel Falcobergia brachten haar een serenade.
Historicus Anna Tijseling: ‘Wat Betsy deed, en waarom ze zo’n bewonderenswaardige vrouw was, was uit haar comfortzone treden. En daarbij zo zichtbaar zijn als wat. Daar is veel moed voor nodig. Juist door haar leven zo te leven als ze deed heeft ze de ‘fatsoensnormen’ opgerekt. Betsy Perk was, omdat ze niet bereid was tot compromissen met wie dan ook, mikpunt van spot. Ze werd door jan en alleman weggezet als een moeilijke tante, om haar maar te bezweren, monddood te maken. Dat ze daarbij ook aangevallen werd binnen eigen kring, namelijk door andere feministes, maakte het extra moeilijk.’
‘Die conflicten met medestanders zijn denk ik voor een belangrijk deel terug te voeren op de standsverschillen. Men vond dat ze zich niet boven haar stand moest uiten. Betsy kwam uit een redelijk respectabele familie, haar vader was een belangrijke figuur in de Waalse gemeenschap, maar het was goede middenklasse, geen hoogste klasse. Ook op dat punt moest ze haar comfortzone verlaten. Ze wilde zich niet conformeren. Dat ze zonder zadel op een ezel reed kon echt niet als vrouw, dat was zeer onvrouwelijk, maar Betsy wilde vrij zijn, zich niet aanpassen. Ze wilde ervoor zorgen dat de wereld zich aanpaste aan haar behoeften. Het moet er vreemd uit hebben gezien. Ze beschrijft zelf ook hilarische situaties zoals wanneer ze weer eens van haar ezel Cadette afviel of dat ze bij de buren in de woonkamer belandt omdat haar ezel de verkeerde ingang neemt.
Dat non-conformistische van haar had natuurlijk ook z’n grenzen. Mijn ezeltje en ik is een heel radicaal feministisch werk, maar ze beschrijft ook hoe vervelend ze het vindt dat kinderen die haar op haar ezeltje zien rijden, haar bespotten. Dat kinderen haar het plezier om op die ezel te rijden ontnamen kon ze slecht verkroppen. ‘Ik wou om veel liefs dat er geen kinderen meer op de wereld waren!’ schrijft ze dan. Om er direct op te laten volgen: ‘Doch neen! Zoo erg meen ik het niet. Ik strek mijn verwensching slechts uit tot het platte land, waar de stedeling heenvlucht om vrij te zijn.’ Je merkt dat ze zich bij zoiets toch afvroeg in hoeverre ze zich moest conformeren of niet.’
Wie denkt dat de verbeten feministe alle male chauvinist pigs aan de schandpaal nagelt heeft het mis. Het zijn vooral haar zusters in de strijd die het moeten ontgelden.
Ver voor de iconische Aletta Jacobs zette Betsy Perk al reusachtige feministische stappen. Ze stond aan de basis van de eerste vrouwenvereniging, het eerste feministische tijdschrift, de eerste vrouwententoonstelling én de eerste tournee waarin het feministische gedachtegoed werd uitgedragen. Gemakkelijk ging dat alles niet, en de tegenstanders kwamen niet zelden uit onverwachte hoek. Wie denkt dat de verbeten feministe in haar boek Mijn ezeltje en ik alle male chauvinist pigs aan de schandpaal nagelt heeft het mis. Het zijn vooral haar zusters in de strijd die het een voor een moeten ontgelden. Anna Tijsseling viel voor Betsy Perk toen ze Mijn ezeltje en ik las. ‘Ze daagt bijna alle vrouwen met wie ze het aan de stok heeft gehad voor het gerecht, en noem ze met herkenbare initialen, dus eigenlijk met naam en toenaam. Mevrouw S. van der C. – Anna Storm van der Chijs – en dergelijke. Het mooie aan Betsy Perk is dat ze niet alleen een politieke agenda had die tekenend is voor de eerste feministische golf, maar zelf ook de verpersoonlijking is van de frictie waarmee de strijd gepaard ging. De emoties, de identiteit, dat proces van erbij willen horen maar toch ook weer niet. Daarom spreekt denk ik juist dit autobiografische boek zo tot de verbeelding bij mij. Alles wat tot die frictie leidde zit erin.’
Fragiel
Met het publiceren van Mijn ezeltje en ik maakt Betsy Perk het voor zichzelf onmogelijk om nog voeten aan de grond te krijgen in het westen en in de vrouwenbeweging waarin ze zelf zo’n prominente rol had gespeeld. Tijsseling: ‘Mijn ezeltje en ik is niet alleen een afrekening waarin het lot van haar tegenstanders bezegeld wordt maar ook een fragiel boek, omdat ze haar hele ziel en zaligheid erin legt. Het tragische is dat het haar uiteindelijk meer slecht dan goed gedaan heeft. De niet malse kritiek moet haar diep gekrenkt hebben.’
De gezaghebbende criticus Conrad Busken Huet schreef: ‘Men behoeft jufrouw Perk’s geschriften slechts in te zien om de overtuiging te erlangen dat geenerlei meesterschap voor haar is weggelegd, en zij zich vergenoegen moet in hare gelukkige oogenblikken nu en dan een denkbeeld aan de hand te doen, van hetwelk krachtiger geesten dan de hare misschien partij kunnen gaan trekken.’ De mokerslag moet dan nog volgen: ‘Wat kan het Nederland schelen of Betsy Perk door mevrouw A. en juffrouw B. al dan niet kwalijk bejegend is? Wat gaat het Nederland, of Betsy Perk en hare moeder al dan niet schier van verdriet zijn omgekomen? Betsy heeft het zelve zo gewild.’
In plaats van tot een rehabilitatie leidt het boek tot verontwaardiging en verstoting. Zelfs als het tegen het eind van de eeuw tot een grootse manifestatie van vrouwenarbeid komt (de Nationale Vrouwententoonstelling in Den Haag, in 1898) is er voor Betsy Perk nog slechts een marginale rol weggelegd. Een nieuwe generatie treedt voor het voetlicht, met boegbeelden als Aletta Jacobs en Wilmina Drucker, die ook andere zaken agenderen zoals het vrouwenkiesrecht en een verbod op prostitutie. Er rest Betsy Perk niets dan een nieuw leven beginnen, ergens in een andere uithoek van het land. Ze belandt uiteindelijk in Gelderland, waar ze achtereenvolgens in Nijmegen en Arnhem haar laatste levensfase vormgeeft.
Peter Altena, publicist en leraar Nederlands in Nijmegen, heeft zich juist in die late, Arnhems-Nijmeegse jaren van na de eeuwwisseling verdiept. ‘Het begon ermee dat ik erachter kwam dat in die straat waar ik dagelijks doorheen kwam, de Stijn Buysstraat, ooit een bekende schrijfster woonde, genaamd Betsy Perk,’ zegt hij. ‘Ik ben alles uit gaan zoeken.’
Peter Altena: ‘Ze liet zich graag aanleunen dat ze maar één hand verwijderd was van Jacques Perk, toch een soort Kurt Cobain van de late negentiende eeuw.’
Verstoten en vergeten door haar feministische medestrijders richt de oude Betsy Perk zich op nieuwe activiteiten. Ze mocht dan haar prominente rol verloren hebben, wat nooit was verstomd was haar drang om te initiëren. Peter Altena: ‘Ze hield hier literaire avondjes, waarvan twee beschrijvingen bekend zijn, onder meer een in de door Betsy Perk zo gehate Nieuwe Gids. Ik zou ze graag overdoen. Het had iets idolaats, haast religieus. Er waren veel meisjes van het stedelijk gymnasium bij aanwezig. Er lagen veel Jacques Perk-parafernalia klaar. En dan kwam Betsy op. Heel theatraal. Zo’n avond stond onder haar strakke regie, het was intiem en vol verering. De verering gold in de eerste plaats voor Jacques Perk, maar ook voor Betsy zelf. Zij monopoliseerde hem. ‘Alleen tante heeft het begrepen’, dat werk. Je ziet dat in haar latere jaren de vrouwenkwestie, in het bijzonder de strijd voor het vrouwenkiesrecht, gaat wedijveren met haar ‘tante-schap’. De waardering voor haar literaire werk nam in die late periode ook weer wat toe. Ze liet zich graag aanleunen dat ze maar één hand verwijderd was van Jacques Perk, toch een soort Kurt Cobain van de late negentiende eeuw.
‘Aanvankelijk was Jacques een krullenjongen, het kleine neefje, wiens tante al in de boekwinkel lag. Ze patroniseerde hem. Werd zijn geliefde ‘tantetje’. Ze schreef overigens niet over hem toen hij nog leefde. Pas toen na zijn dood mensen over ‘m gingen schrijven, onder wie Kloos, ontstond bij haar dat gevoel: zeg, wie kent hem hier nu eigenlijk het beste? Zelf heeft Betsy ook bijgedragen aan de mythevorming rond Jacques. Ga maar na, ze schreef een boek over hem met als ondertitel Voor de jeugd van de 20e eeuw. Zij wilde bepalen hoe hij zou voortleven, ook dat moest weer onder haar regie. Daarbij werd ze geprovoceerd door de manier waarop Kloos zijn vriend neerzette: wonderkind, alcoholist, homoseksueel, heraut van het heidense dichtersgilde. In haar boek geeft ze Kloos steeds weer als ‘X’. Maar wat ze bestrijdt, dat monopoliserende van Kloos, daar maakt ze zich zelf natuurlijk ook schuldig aan. Iedereen moest van haar neef afblijven. Ze had een groot talent voor idolatrie, voor verering. Dat kreeg ze andersom te weinig terug. Ze vereerde Multatuli, maar die maakte zich op zijn beurt vooral vrolijk over haar. Ze vereerde Mina in het begin, maar die zag haar vooral als nuttig, iemand bij wie ze zelf goed zou afsteken. Betsy zette haar kaarten tijdelijk helemaal in op mensen als Mina Kruseman en Multatuli. Dat verlangen om te vereren had welhaast iets erotisch. Maar voor charmeren was Betsy zelf dan weer niet in de wieg gelegd. Mannen bleven haar vooral zien als iemand die zich met dingen bezighield waarmee een vrouw zich niet zou moeten bezighouden.’
‘Ik vermoed dat zij pertinent de periferie zocht hier in Gelderland omdat het centrum haar niet meer beviel. Ze had een tijd in Brussel doorgebracht, later ging ze naar Ubbergen hier in de buurt. Een van haar halfzussen, Clemencia Willemina die getrouwd was met een militair, woonde in Nijmegen. Arnhem en Nijmegen waren toch een soort pensioenhoofdsteden, vol buitenhuizen van mensen die rijk en op leeftijd waren. Beslist niet de steden waar de strijd zich afspeelde. Ik denk dat zij zich welbewust op die kunstzinnige avondjes toelegde omdat op dat vlak haar gezag niet werd aanvochten. Hier, ver van het westen, werd ze nog beschouwd als een groot licht. Met die bewonderende bakvisjes die naar haar kwamen kijken en luisteren kreeg ze het niet aan de stok. Ze had genoeg aanvaringen gehad, ook recentelijk weer, met Kloos. Arnhem telde nog enigszins mee, met de ook buiten de stad redelijk invloedrijke Arnhemse Courant, maar Nijmegen nauwelijks, landelijk gezien.
De geldingsdrang van Betsy Perk was met haar komst naar dit deel van het land natuurlijk niet verdwenen. Je zou kunnen denken dat wie zo veel knauwen heeft gekregen kiest voor een pseudoniem. Maar tegelijkertijd denk ik: waarom zou ze ook? Dat is natuurlijk ook zo’n typisch thema: bij mannen is geldingsdrang gewoon, bij vrouwen wordt het opmerkelijk gevonden. Als iemand als Multatuli het ene na het andere conflict had heette hij eigenzinnig te zijn, maar bij Betsy Perk maakt het haar een kenau. Dat klopt natuurlijk voor geen meter. Bij de recensies die ze kreeg, de manier waarop ze als een grauwe muts wordt weggezet, krijg ik plaatsvervangende schaamte.
‘Betsy Perk wilde de credits, ze had een abonnement op miskenning. Het meest sneue is misschien haar claim to fame toen ze aangaf dat het toerisme in Valkenburg toch maar mooi een boost had gekregen door haar. Toch moet ze ook heel overtuigend zijn geweest en daarbij iets dwingends hebben gehad. Bij zo’n vrouw als Mina Kruseman verbleekte ze, maar ze zat wel vol energie. Van een brutale schoonheid als Mina kon ze niet winnen. Bij zo iemand als Heleen van Royen moet ik altijd aan Mina denken. Mina Kruseman was zo’n schrijfster die in deze tijd voortdurend bij Pauw & Witteman zou zitten. En je moet er toch niet aan denken dat Betsy Perk in zo’n talkshow zou zitten!’
Naast het organiseren van de literaire avonden publiceerde Betsy Perk tijdens haar laatste levensjaren poëzie in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant. In die laatste krant startte ze met de publicatie van een autobiografie. De eerste aflevering eindigde met de woorden: ‘basta… punctum. De pen ter ruste gedoemd’. Op 30 maart 1906, enkele dagen na publicatie hiervan, overleed Betsy Perk. Ze werd begraven op Rustoord in Nijmegen. Bij de plechtigheid sprak haar broer van ‘de tegenkanting die haar streven zo menigmaal moest ondervinden’.
Peter Altena: ‘Ik ben geïntrigeerd door Betsy Perk. Het is een raar mens, maar ze kreeg ook veel voor elkaar. Haar kracht en zwakte zitten in haar ongelooflijke ideeënrijkdom en talent om initiatieven te nemen. Haar zwakte dat ze het lastig vond de regie te verliezen, zodra iets gelanceerd werd en een eigen dynamiek kreeg was ze onthand. Ze keek dan met verwondering en afkeer naar wat haar ontglipte. Je ziet dat ook in haar privéleven. Alles moest zoals zij het zich had voorgesteld, volgens háár procedure. Maar neem Mijn ezeltje en ik, dat is toch echt een bijzonder document. Het geeft een onthutsend beeld van een getormenteerde ziel. Ze trapt wild om zich heen, een beetje zoals Rousseau in zijn Confessions, hoewel ik haar natuurlijk niet met hem wil vergelijken. Ik geloof zeker dat Betsy het een geweldige literaire vondst vond om in het boek haar hart te luchten tegen dat ezeltje. Maar in plaats van dat dat gewaardeerd werd kregen recensenten buikpijn van het lachen. Heel eerlijk gezegd stoort me dat.’
‘Ik betrap mezelf erop dat ik die selfies van Heleen van Royen potsierlijk exhibitionistisch vind terwijl ik dat gevoel veel minder heb bij de naaktfoto’s van Ilja Leonard Pfeiffer of Jan Wolkers.’
‘In veel opzichten houdt Betsy Perk me ook wel een spiegel voor. Ook anderhalve eeuw later vind ik het spannend dat ze zowel ergernis als bewondering oproept, dat ze het particuliere en het buiten-particuliere zo combineert, en dat ze – gewild en ongewild – via haar leven zoveel duidelijk maakt over de positie die vrouwen innamen. En misschien nog steeds innemen. Want laten we eerlijk zijn, ook vandaag de dag worden vrouwen sneller weggezet als geborneerde zeikerds dan mannen. Door me in haar te verdiepen kantelt dat beeld bij mij ook, het zet m’n denken op scherp. Het morrelt aan de clichés zoals: vrouwen hebben geen humor, mannen wel. Ik betrap mezelf er ook op dat ik die selfies van Heleen van Royen, om maar iets te noemen, potsierlijk exhibitionistisch vind terwijl ik dat gevoel veel minder heb bij de naaktfoto’s van Ilja Leonard Pfeiffer of Jan Wolkers. Veel van dezelfde vooroordelen die toen bon ton waren bestaan dus nog steeds. Wie weet had ik op Betsy Perk net zo gereageerd als Busken Huet, als een male chauvinist pig. In het begin, toen ik me net in haar verdiepte, was ik nog als een toerist: waar woonde ze, wat deed ze, enzovoorts. Pas later kreeg mijn interesse in Betsy Perk een functie. Het dwingt me m’n eigen positie te bepalen, steeds weer.’
© Schift, maart 2015
Wees de eerste om te reageren