‘I’m a creep, I’m a weirdo,’ zingt Natacha Atlas, en lacht. ‘Als ik het over de muziekwereld heb moet ik vaak aan dat liedje van Radiohead denken. Vroeger werkte het in je voordeel als je iets afwijkends deed. Wie bijzondere muziek maakte, was uniek. Maar tegenwoordig lijkt het niet meer zo gunstig om echt uniek te zijn. Mijn vriend Samy zei vanmorgen nog tegen me: misschien moet je een bluesy soul-album maken, maar dan met Arabische toonladders. Zo doet zo’n band als Tinariwen het ook met hun Noord-Afrikaanse blues. De link met een westerse muziekstijl maakt ze minder vreemd.’ Ze kijkt me aan door de glazen van haar zonnebril. ‘Bluesy soul uit het Midden-Oosten, dat is er nog niet, toch? Misschien is daar een taak voor mij weggelegd.’
Ik hoorde haar stem voor het eerst op een track van punk-icoon Jah Wobble, Shout at the Devil. Over een van zijn vermaarde ritmes klonk een exotische stem, onmiskenbaar Arabisch maar ook opruiend als een indianenyell. Muziek die klonk als een ondoorgrondelijk bezweringsritueel uit de Oriënt. Pas jaren later, toen de Engels-Egyptische zangeres Natacha Atlas inmiddels een vermaarde diva was die onder meer imponeerde met haar opnamen van klassieke liederen van de Libanese zangeres Fairouz en de Egyptische zanger Abdel Halim Hafez, herontdekte ik haar en leerde ik via haar meer en meer Arabische muziek kennen.
Tijdens busritten door Libanon en Syrië had ik me vroeger op reis altijd erg geamuseerd met de muziek van Fairouz op de cassettebandjes die de chauffeur maar bleef omdraaien, maar het bleef altijd muziek uit den vreemde, muziek waartoe ik niet echt toegang had. Bij Natacha Atlas werd alles wat eerder onbereikbaar leek ineens toegankelijk. Zonder een woord Arabisch te verstaan klonken die vreemde toonladders haast intiem. Het is een beetje zoals Julian Barnes in zijn laatste boek Levels of Life zijn voorliefde voor de opera beschrijft die hem overvalt. Plots groeide een kunstvorm die hij altijd had weggezet als aanstellerij uit tot een verslaving. Kennelijk had iets hem in staat gebracht zich eraan over te geven.
Iets dergelijks overkwam mij met Arabische muziek, dankzij Natacha Atlas. Het moet die stem zijn natuurlijk, dat kan niet anders. Die stem die zich als het ware om de woorden heen krult, nu eens vervaarlijk sensueel en languissant, dan weer onverzettelijk en streng. Elk woord wordt een ornament, iedere zanglijn een toonbeeld van vocale kalligrafie. En als dan uiteindelijk alle woorden zijn gezegd, als alle hoogten zijn getrotseerd en alle diepten verkend, dan vlijt die stem langzaam neer op een zachte bedding. En dan kan ik niet anders dan me gewonnen geven. Het is overgave die beloond wordt met vervoering. Soms duikt er in haar muziek een Arabisch koor op, een aantal stemmen dat haar herhaalt, of juist souffleert. Alsof Natacha Atlas de heldin is in een Griekse tragedie, alsof, beter nog, ze de voorgangster is in een Arabische gospeldienst. En er mag gebuikdanst worden.
En nu zit ik tegenover haar, in haar hotel in de Beierse stad Würzburg waar ze vanavond optreedt. In haar alledaagse kleding en zonder make-up, het haar slordig opgestoken, en klein als ze is, zou ze bijna ongemerkt aan me voorbij lopen. Eerder deze week rondde ze in de Londense Eastcote studio’s de opnamen af voor de muziek die ze componeerde voor de balletvoorstelling Les Nuits. ‘Het voelt voor mij een beetje als een optelsom van alles wat ik de afgelopen decennia heb gedaan,’ zegt ze. ‘De laatste jaren heb ik me vooral op akoestisch en orkestraal werk gericht, terwijl ik voor dit project ook weer ben teruggekeerd bij electronica – iets wat veel mensen zeggen gemist te hebben. Angelin Preljocaj, de Frans-Albanese choreograaf, wilde een aantal van m’n oude liedjes gebruiken. Het ballet is losjes gebaseerd op de verhalen van Duizend en Eén Nacht, maar in een eigentijdse context. Hij focust vooral op de erotische thema’s. Preljocaj koos onder meer mijn oude versie uit van It’s a Man’s World, maar wilde daarnaast een nieuwe versie. Dus we hebben een nieuwe versie opgenomen met strijkers, en daarnaast gebruikt hij de oude, nogal kitscherige versie voor een choreografie met de jongens die een beetje Chippendales-achtig en grappig aandoet. De nieuwe, classy versie klinkt bij een scene met vrouwelijke dansers. Ik ben er heel blij mee. Het fijne aan werken met choreografen is dat ze zo weinig grenzen stellen aan de muziek. Ze vragen niet waar het couplet, het refrein en het bruggetje blijven. Het gaat om de sound, hooguit dwingt de choreografie een bepaald ritme of een pulse af. Ik hoop dat dit me op de kaart zet voor dit soort werk.’
Hoewel de muziek voor Les Nuits momenteel veel ruimte inneemt in haar hoofd is er iets anders dat dezer dagen voortdurend haar aandacht opeist. ‘Eigenlijk is de toestand in Egypte continu in mijn gedachten. Ik was lange tijd optimistisch gestemd na de Arabische lente. Het was belangrijk dat de Egyptenaren van Morsi af kwamen. Niemand wilde hem echt. De weinigen die hem wel wilden, waren slecht of verkeerd geïnformeerd, wat begrijpelijk is in een land met veel analfabetisme. Ze zijn met goedkope tactieken verleid om op hem te stemmen. En neem het laagopgeleide mensen eens kwalijk dat ze genoegen nemen met een regering die ze voedt en kleedt… Ik verwachtte dat de Egyptenaren Mohammed el-Baradei een kans zouden geven. Het probleem met Egyptenaren is dat ze niemand vertrouwen die niet fulltime in Egypte woont. Omdat El-Baradei lang weggeweest was, moesten ze hem niet. Ik weet niet of ik dat moet afkeuren, eerlijk gezegd. De laatste keer dat ik zelf in Egypte was, was vlak voor de revolutie. Ik trad er op, het was een heel goed ontvangen optreden waar ik heel blij mee was. Samy (Bishai, haar levens- en muzikale partner, tevens violist in haar begeleidingsgroep) is er vorig jaar geweest, en zijn broer verblijft er nu een paar maanden vanwege familie-omstandigheden. Via hem krijgen we heel veel mee van wat er daadwerkelijk gebeurt in het land. Hij wil er weg nu, omdat het zo grimmig is. Ach, het is zo zonde wat er gebeurt. De Moslimbroederschap is alleen maar slecht nieuws. Het leger deed er goed aan om in te grijpen, maar nu dreigt het uit te draaien op een burgeroorlog.’
Om haar steun uit te spreken aan de opstand bracht ze tijdens de Arabische lente van 2011 de video Rise to Freedom uit, waarop beelden van de revolutie te zien zijn terwijl je haar muziek hoort. ‘De muziek is een combinatie van twee liedjes van mijn voorlaatste plaat Mounqaliba, wat zoiets betekent als ommekeer. Hoewel die plaat lang voor de revolutie was opgenomen, paste het perfect omdat die nummers gaan over revolutie en evolutie, en over je mening durven uiten en nieuwe wegen in durven slaan. Er werd goed op gereageerd in Egypte. Ik heb op heel veel lokaties in het Midden-Oosten opgetreden. Ik ben altijd goed ontvangen in Marokko, redelijk goed in Libanon en in Tunesië, maar wat ik niet had verwacht dat ik mijn beste publiek in Egypte zou krijgen. Het is juist mijn ervaring dat het land waar je vandaan komt het niet goed begrijpt als je andere wegen inslaat en dan terugkeert. Engeland begrijpt er niets van wat ik momenteel doe. Ik ben in geen enkel Arabisch land zo goed ontvangen als in Egypte. Dat geeft me een groot gevoel van voldaanheid. Ik had het totaal niet verwacht.’
Nomadenbestaan
Natacha Atlas (1964) groeide op in de Marokkaanse wijk van Brussel. Haar vader was universitair docent neurologie van Egyptische komaf, haar moeder een Britse kostuumontwerpster. Vanaf haar achtste woonde ze in Zuid-Engeland. Het nomadenbestaan zit haar in het bloed. ‘Zo rond m’n twintigste was ik permanent aan het reizen. Griekenland, Turkije, Egypte. Ik herinner dat ik aan het buikdansen en zingen was in een Turks restaurant en de muzikant Yallaz op me af kwam en zei: jij moet zingen, je bent echt goed. Ik was wel verrast want ik nam het tot dan toe niet echt serieus wat ik deed.’
Terug in Engeland werd ze opgenomen in de gelederen van Transglobal Underground, een collectief dat oosterse muziek en zanglijnen voorzag van hippe dansbeats voor de clubs. Atlas’ Arabische zanglijnen werden een handelsmerk en haar buikdans-act voorkwam dat de live-optredens louter het aanzicht gaven van mannen achter apparaten. Sinds halverwege de jaren negentig brengt ze met grote regelmaat soloplaten uit, met Ana Hina (2008) – de akoestische cd waarop ze onder meer werk van Fairouz en Abdel Halim Hafez zingt – als voorlopig hoogtepunt. Haar liedjes werden in talloze speelfilms gebruikt, zoals het wonderschone Adam’s Lullaby (in samenwerking met filmcomponist Jocelyn Pook) dat werd opgenomen in de soundtrack van de Britse film Brick Lane.
Wie zich realiseert hoeveel etniciteiten in haar verenigd zijn zou bijna denken dat het woord smeltkroes voor haar is bedacht. Haar Egyptische vader stamt af van Marokkaanse sefardische joden en woonde een deel van zijn leven in Jeruzalem. Op Atlas’ solo-debuut Diaspora (1995) bidt ze voor vrede in het Midden-Oosten. Het nummer Leysh Nat’arak (‘Waarom vechten we’) is een van de bekendste nummers uit die periode. Op sommige platen zingt ze de adhan, de islamitische gebedsoproep, maar zelden profileerde ze zich als moslima. Het allahu akbar uit de gebedsoproep wordt in het nummer Dub yalil keurig gevolgd door ‘Er is geen andere God dan Allah’, maar laat het ‘En Mohammed is zijn profeet’ achterwege. In plaats daarvan zingt Atlas ‘God, ik hou van je’ (‘Allah, ana behibek’). Het is onwaarschijnlijk dat ze zoiets in de toekomst nog eens op zal nemen, er is te veel veranderd sindsdien.
Gazastrook
Op internet bogen mensen zich op fora over de vraag hoe joods Natacha Atlas nu eigenlijk was en wat ze daar nu van moesten vinden. Haar samenwerking met de Israëlische zangeres Yasmin Levy, die veel in Ladino zingt – de taal van sefardische joden in de diaspora – voedde de vragen en speculaties over haar joodse achtergrond. Als je zo veel achtergronden in je verenigt, is het niet makkelijk om de juiste dingen te zingen. Er is altijd wel iemand die verontwaardigd is, of geprovoceerd. ‘Ja, doorgaans Israëli’s,’ lacht Natacha Atlas nu. ‘Door de bocht genomen wordt er goed gereageerd door Arabieren als ik een politieke uitlating doe op Facebook, of bijvoorbeeld m’n steun uitspreek aan de demonstranten op het Taksimplein in Istanbul. De enigen die me aanvallen zijn Israëli’s. Het is niet eens hun schuld, denk ik, ze krijgen zoveel leugens te horen van hun regering dat ze haast vergelijkbaar zijn met Noord-Koreanen. Het heeft ook met de boycot te maken, dat is natuurlijk niet de meest aangewezen manier om vrienden te maken, people get very shitty with you.’
De boycot was de uitkomst van rijp beraad, twee jaar geleden. ‘After much deliberation I now see that it would be more effective a statement to not go to Israel until this systemised apartheid is abolished once and for all,’ schreef ze over het annuleren van haar Israëlische concerten in een persbericht. Ze zucht. ‘Het is niet zozeer dat ik nou zo’n sterk statement wilden maken met die boycot. Ik heb twee Arabische vrienden die naar Israël gingen om op te treden in zowel Israël als Palestina en in beide gevallen werd hun concert in Israël gesaboteerd. De pluggen werden er na een klein kwartier gewoon uitgetrokken! Optreden in zowel Israël als Palestina, juist om de dialoog op gang te brengen, is zo goed als onmogelijk geworden. Beide artiesten, die heel verschillende muziek maken, zeiden tegen me: het is het allemaal niet waard, ik zou gewoon niet gaan. En dan heb ik het nog niet eens over het paspoortenprobleem. Ik bedoel, de helft van mijn band is Arabisch, ze kúnnen niet eens naar Israël. Ik zou een hele nieuwe begeleidingsgroep moeten formeren om daar weer op te kunnen treden’.
Een jaar of vijftien geleden noemde ze zichzelf in een interview ‘een menselijke Gazastrook’. ‘Een uitspraak die me nog altijd achtervolgt,’ lacht ze. ‘Een onbezonnen uitspraak van een jong iemand. Ik zocht naar een manier om de identiteitscrisis waarin ik verkeerde te verwoorden. Ik zat overal tussenin, in een zone die op de een of andere manier niet echt bestond, althans die niet rechtmatig leek te zijn. Nu ik ouder ben ervaar ik meer de zegen dan de vloek van die gemengde achtergrond. Dat komt vooral doordat ik zoveel meer mensen heb leren kennen die zich in een vergelijkbare positie bevinden. Ook iemand die half Spaans, half Chinees is, en in Europa opgroeit, ontwikkelt een derde cultuur. Bij de opnamen van Mounqaliba was een Brits-Nepalese studio engineer betrokken die Samy en mij wees op een boek over third culture dynamics. Als je in een omgeving leeft met veel mensen van gemengde komaf creëer je als vanzelf een nieuwe cultuur met een eigen dynamiek. In wezen is dat natuurlijk ook precies wat ik met mijn muziek doe. Samy en ik hebben een eigen taaltje, een beetje franglais maar vooral Anglo-Egyptisch, vol Arabische uitdrukkingen die geen Europees equivalent kennen. En ik denk dat ons taalgebruik onze mentaliteit ook goed weerspiegelt. En we zijn niet bepaald alleen. We zijn we met steeds meer ‘derde cultuur’-mensen op deze planeet’.
Er is altijd die loyaliteitsvraag die op de vloer ligt, Natacha Atlas beaamt het volmondig. ‘Zodra het om religie gaat heb ik vandaag de dag de neiging mijn mond te houden. Naarmate ik ouder word zie ik religie meer en meer als katalysator van problemen. Dus verkies ik liever godsdienst erbuiten te houden. Als je me vraagt waartoe ik me nog het meest aangetrokken voel dan zijn het de Druzen. Hun spiritualiteit staat ook veel dichter bij het soefisme, waarmee ik me associeer. De Druzen houden hun religieuze beleving ook privé, ook dat spreekt me zeer aan’.
De ironie wil dat het vrijwel onmogelijk is gebleken om het ballet Les Nuits in het Midden-Oosten op te voeren, maar dat de choreograaf zijn voorstelling wel in Israël zou kunnen opvoeren. ‘Dat is inderdaad de tegenstrijdigheid van alles. Uitgerekend Israël is het enige land in de regio waar ze geen moeite zouden hebben met de Arabische erotiek in de voorstelling. In veel opzichten is de Israëlische cultuur even conservatief als de Arabische, maar als het om kunstvormen gaat staan ze voor vrijwel alles open. Dat is dan wel weer een aspect van Israël dat ik respecteer. Het is niet gelukt de voorstelling in het Midden Oosten op te voeren. Er was een groot festival in Beiroet geïnteresseerd, maar nadat ze het gezien hadden haakten ze af vanwege de erotiek. Het verraste me wel, omdat het zo vindingrijk gedaan is, niet plat. De lichamen dansen heel dicht op elkaar in sommige scènes, maar het is allemaal zo verfijnd, zo technisch vernuftig. Ik bedoel, je moet wel heel erg getraind zijn om tot zulke bewegingen in staat te zijn.’
De muziek van de in vrijwel de hele Arabische wereld op handen gedragen Libanese zangeres Fairouz – in het bijzonder de platen die ze in de jaren vijftig en zestig opnam met composities van de gebroeders Rahbani – wordt sterk geassocieerd met de opkomst van het Arabisch nationalisme. ‘Dat speelde zeker een rol in mijn liefde voor dat werk, maar ik was vooral onder de indruk van de muzikale methode die de Rahbani-broers er op nahielden. Ze vonden zulke mooie oplossingen voor het mengen van Arabische muziek en klassieke westerse muziek. Zulke ingenieuze manieren om harmonieën te mengen met kwarttonen, soms met behulp van de pentatonische toonladder. Ze behoorden tot de eerste componisten die de weelderigheid van occidentale strijkersarrangementen combineerden met traditionele Arabische muziek, zoals dat ook in veel Hindi-muziek gebeurt. Toen mijn oom het mij – niet eens zo heel lang geleden – voor het eerst liet horen en ik me realiseerde dat deze muziek al geschreven werd voor ik werd geboren zag ik het direct als de eerste echte fusion-muziek. Op Ana Hina wilde ik dat eren. Toen Samy voor mij als arrangeur alles ging omzetten en analyseren stonden we echt versteld van de kleine en grote vondsten in die muziek. Zo vindingrijk! Elke keer weer riep Samy uit terwijl hij aan het werk was: ‘Mijn God, moet je zien wat ze hier hebben gedaan’. Hij heeft er verschrikkelijk veel van geleerd.’
‘Ik ben me er pas recent echt bewust van geworden dat mijn westerse publiek geen woord verstaat van wat ik meestentijds zing. Eerlijk gezegd had ik er nooit zo over nagedacht. Voor mezelf vind ik het nooit een probleem, ik kan volop genieten van een Japanse zanger zonder een woord Japans te begrijpen. Maar niet iedereen is zoals ik, weet ik nu. Natuurlijk is het een extra dimensie als je de tekst verstaat. Voor mezelf is het soms ook extra spannend als ik in een Arabisch land optreed, omdat ik weet dat ik gemakkelijk beoordeeld kan worden. Egypte verschilt in dat opzicht van de andere Arabische landen. Ze noemen me daar bint el baladi, de dochter van hun land. Dat ontroert me. In andere Arabische landen ben ik toch altijd een beetje bevreesd dat ik veroordeeld word, dat m’n accent net niet goed genoeg is, of wat dan ook.’
Westerse oren
Hoewel Natacha Atlas meestal in het Arabisch zingt nam ze ook geregeld westerse klassiekers op in de oorspronkelijke taal. In het Frans of het Engels dus, maar altijd gezongen in die haar zo typerende Arabische zangstijl. Mon Amie la Rose en La Nuit est sur la Ville van Francoise Hardy werden ver-arabiseerd, Ne me quitte pas van Jacques Brel, River Man van Nick Drake, I Put a Spell on You van Screamin’ Jay Hawkins, om maar wat voorbeelden te noemen. ‘Het is een manier om het de westerse luisteraar moeilijker te maken de Arabische muziek af te wijzen. Ik vertegenwoordig de Arabische muziek voor westerse oren. Ik wil dat westerlingen niet afgeschrikt worden door Arabische klanken, net zomin als door Chinese klanken overigens. We moeten af van het idee dat Arabische muziek vreemd is, gek of alien. We zullen in deze 21e eeuw eindelijk eens moeten evolueren, willen we het redden als soort. Ik ben ervan overtuigd dat kunst daarbij een grote rol kan en moet spelen. Daar ligt mijn rol. Als ik daarvoor een muzikale loner moet zijn, dan zij het maar zo.’
Thuis, in huize Atlas, werd wel wat Arabische muziek gedraaid, maar toch vooral westerse klassieke muziek: Debussy, Chopin, Beethoven. ‘Mijn moeder hield ook erg van Indiase muziek van Ravi Shankar en vooral Ananda Shankar die Indiase muziek mengde met rock ‘n’ roll. Ze hield ook erg van Franse chansons, en zelfs van Led Zeppelin. Mon Amie la Rose was haar favoriete chanson, in die zin is het mijn ode aan haar. Als meisje voelde ik me het meest aangetrokken tot westerse klassieke muziek, en tot big band-muziek als die van Glenn Miller, en filmmuziek uit Hollywood. Muziek die ruimte suggereert.’
Een zorgeloze jeugd had ze niet. ‘Er waren veel conflictsituaties thuis, veel ruzie. Mijn ouders vervreemdden van elkaar en raakten verwikkeld in een scheiding. Dan was het weer een tijdje goed tussen hen, dan weer niet. Het gevolg was dat ik continu verhuisde. Het grootste deel van mijn jeugd woonden we op het platteland, dus ik klom veel in bomen en zwierf door de velden. Vervolgens kwam ik op een Rudolf Steiner-kostschool in Sussex terecht. Hoewel ze al gescheiden waren kwamen m’n ouders overeen dat dat het best voor mij was, en ik denk dat die school inderdaad mijn creatieve kanten verder heeft gestimuleerd. Heel toevallig ben ik er onlangs terug geweest. Een vriendin van me werkte aan een catalogus voor balletkleding en vroeg me om voor haar te poseren. Ze gaf me het adres waar de sessie plaats zou vinden en het bleek een van de herenhuizen te zijn die indertijd deel uitmaakten van die oude kostschool. Ik heb de kamer teruggezien waar ik met drie andere meisjes sliep, op de meisjesafdeling bovenin. Man, wat zag het er allemaal klein uit! We sliepen met vier meiden op zo’n klein kamertje, en dan had ik ook nog m’n poppenhuis naar binnen gesleept. Ik herinner me dat de andere meisjes vonden dat ik daar te oud voor was, maar dat kon me niet schelen. Ik was een beetje een eenling, bracht veel tijd door in m’n eigen gezelschap. Een van de meisjes die daar met mij gewoond heeft herinnerde me er later aan dat ik soms midden in de nacht uit m’n bed klom, m’n balletschoenen aan deed en in het pikkedonker ging dansen. Omdat er hakjes onder die schoenen zaten maakte ik een hoop herrie op de houten vloer. ‘Wat ben jij aan het doen? Ga terug je bed in!’, kreeg ik dan te horen. Ik kan me dat allemaal maar vaag herinneren, maar ik schijn aldoor dat soort gekke dingen te hebben gedaan. Ik tekende ook voortdurend piramides. Ik ben een keer naar een schoolavond gegaan waar iedereen in mooie kleding werd verwacht, met een zelfgemaakte, goudgeschilderde houten piramide op m’n hoofd, en ik geloof ook met gouden Wellingtons. Dus ik geloof dat ik een van de weinigen ben die kan zeggen ik naar een gala-avond op school ben geweest als een piramide.’
Met mijn vader heb ik na de scheiding geen sterke band meer gehad. Ik heb meer tijd doorgebracht met zijn neef, mijn oom in Egypte. Die had drie zoons, en beschouwde me min of meer als zijn dochter. Voor mij was hij zowel een vaderfiguur als een goede vriend, met veel Egyptisch gevoel voor humor. Helaas is hij overleden, net als m’n moeder overigens. M’n moeder was rebels, in politieke zin. Ze zei altijd dat we als mensheid nog altijd vastzaten in het feodale stelsel. In haar optiek waren we nog verre van beschaafd. Primitief zelfs. Ze ging er vanuit dat we nog een lange weg te gaan hadden naar een beschaafde samenleving waarin de zaken goed geregeld zijn. Ze las Krishnamurti en andere spirituele denkers. Eerlijk gezegd dacht ik altijd dat ze een beetje gek was. Totdat ik jaren geleden de film Zeitgeist: Addendum van Peter Joseph zag. In alles wat hij zegt in die film hoorde ik de stem terug van mijn moeder. Ik geef haar dus postuum alsnog gelijk. Verder lijk ik niet echt op haar, geloof ik. Maar je zou het m’n zus eens moeten vragen, misschien denkt zij er heel anders over. Mijn moeder was erg ordelijk en minimalistisch, ze hield niet van veel spullen om zich heen en vond het snel rommelig. In die zin ben ik haar tegenpool, ik houd juist van ornamenten. Samy lijkt veel meer op mijn moeder dan ik. De manier waarop hij me soms terechtwijst doet me ook erg aan haar denken. Ongelooflijk, het is soms bijna griezelig zoals die twee op elkaar lijken.’
’s Avonds, bij zonsondergang op deze zwoele zomerdag, betreedt ze met haar zevenkoppige orkest het podium dat is opgebouwd aan de oever van de Main. Samy, geheel rechts gezeten op het podium, lacht haar toe terwijl hij zijn viool tussen zijn kin en schouder klemt. Ze zingt een aantal liederen van Fairouz waaronder La Shou el Haki (‘een liefdeslied waarin ze zich afvraagt waarom we woorden nodig hebben terwijl we zulke fenomenen kennen als de maan en de zon’), lang uitgesponnen, zorgvuldig opgebouwde versies van Mon Amie la Rose en River Man, en het meeslepende Makaan. Een van de laatste nummers die ze aankondigt is een door haar geschreven huwelijkslied voor de darboeka-speler uit de band, Aly Abdel-Alim. Het is inmiddels aardedonker in de lucht. ‘Dit is zijn laatste avond met ons. Morgen vertrekt hij naar Egypte, waar hij gaat trouwen en zich vestigen. Ik heb geprobeerd het uit z’n hoofd te praten, maar tevergeefs. Toen hebben we samen maar aan dit nummer gewerkt’. Het is een opzwepend stuk, dat alle ruimte geeft aan de zangeres om tegen het eind van het concert een staaltje buikdansen ten beste te geven.
Eerder op de dag vroeg ik haar welke plek ze uiteindelijk als thuis beschouwt. Eigenlijk, vertelde ze, zou ze zelf naar Egypte willen. ‘Op dit moment is het bepaald geen aantrekkelijke optie, dat begrijp je. Ik weet niet zo goed welk land ik nu als thuis beschouw. Ik ben nog altijd op zoek, denk ik. Ik hou van het platteland en heb een tijdelijk huis in de Pyreneeën in Zuid-Frankrijk, niet ver van Toulouse. Het weer is er heerlijk, er wonen aardige mensen met veel gemeenschapszin, ik voel me er wel thuis. Voor werk moeten Samy en ik vooral in Londen zijn, maar een groot deel van het jaar verblijf ik de laatste jaren daar in Frankrijk. Ik zou graag een huis hebben in Egypte, maar ik realiseer me tegelijkertijd dat ook daarmee de zoektocht niet ten einde zal zijn.’
Het valt even stil. Het is ook niet echt een derde cultuur-achtige vraag die ik stelde, zeg ik, een beetje beschroomd. Ze schaterlacht. ‘Mmm,’ zegt ze, ‘of juist wel’.
© Schift augustus 2013
Wees de eerste om te reageren