New York is overal.
In de bioscoop, waar films als Carol en Louder Than Bombs zich als vanzelfsprekend grotendeels in New York afspelen – net als tientallen andere recente films. Op tv, waar de stad het vertrouwde decor is van de ene serie na de andere, van Seinfeld en 30 Rock tot Louie, Mad Men en natuurlijk Vinyl. In de boeken op mijn nachtkastje, zoals City on Fire en het in de ramsj gescoorde My Salinger Year, waarin Joanna Rakoff de minder hippe wijk Williamsburg beschrijft:
This was not the New York of Woody Allen, the New York of high-rises and doormen and big dreams and Hollywood montages. But it was my New York. Mine. And I loved it.
In de keuken, waar Ryan Adams Welcome To New York zingt in mijn muziek-bij-het-koken-of-afwassen-mix en even later het heerlijke New York City Blues van Margot and the Nuclear So and So’s voorbijkomt. In de Hema, waar het vreselijke Take Me for a Night in New York op staat, dat nog uren in mijn hoofd blijft spoken.
En, vooral ook, in de muziek van Jesse Malin, waarin New York City alomtegenwoordig is. Niet alleen overduidelijk in songs als Brooklyn, NY Nights of Silver Manhattan. Bijna al zijn songs gaan in meer of mindere mate over hoe Malin de stad ervaart.
Eén van de twee albums die hij vorig jaar uitbracht, heet New York Before the War. In een analytische recensie merkte Pitchfork op dat het New York dat Malin bezingt, eigenlijk niet de echte stad is, maar meer een soort literaire creatie:
This is the New York of the Ramones and CBGBs, of Jonathan Lethem and Paul Auster, of The Warriors and Taxi Driver. Every guy on the corner is Johnny Thunders, and every girl in a bar is Patti Smith circa Just Kids. This is the New York of our collective imagination peopled with dreamers and artists, gutter saints and garage bands.
Daar zit wat in. Jesse Malin is een echte romanticus, die graag zingt over de ‘glitter in the gutter’, zoals één van zijn albums heet, over outsiders (de titel van zijn laatste album) en dromers – het openingsnummer van New York Before the War heet The Dreamers. Maar als ik hem de analyse van Pitchfork voorleg, blijkt hij het er niet mee eens te zijn.
‘Het gaat over dingen die ik echt heb meegemaakt’, zegt hij. ‘Ik denk dat die mensen niet genoeg in de stad rondhangen. Of niet op de plekken waar ik rondhang. Want die wereld bestaat nog steeds. Ik ga om met mensen die zo leven, ook jonge mensen. Het meisje waar ik over zing in Oh Sheena is iemand die ik ken, die leeft alsof het 1978 is, compleet met een zwart leren jasje. Maar het is nu een andere tijd. Het is niet meer zo gevaarlijk om dat te doen.’

Bij onze ontmoeting is Malin rustig en vriendelijk. In het dagelijks leven is hij best verlegen, geeft hij toe als hij vertelt over Riding On The Subway: ‘Dat gaat over iemand in de metro zien die er heel cool uitziet en de moed bijeenrapen om haar aan te spreken.’
Hoe anders is hij de avond ervoor, op het podium: vanaf het begin de aandacht opeisend, druk gebarend, overlopend van energie, bijna maniakaal enthousiast. Het werkt aanstekelijk – als je nog geen goed humeur had, móet je het wel krijgen. PMA, noemt hij het zelf: Positive Mental Attitude. Een New York Attitude heeft hij ook. Veel praatjes, recht voor z’n raap, brutaal maar innemend. En grappig, als hij Tom Waits in de film Down By Law nadoet bijvoorbeeld.
In Riding On The Subway zingt hij over de ‘Harlem mamas’ die hem in de metro uitlachen: ‘They call me punk rock, think they’re cute’. Zelf komt hij uit Queens, het stadsdeel waar ook de wieg van The Ramones stond.
In zijn boek Punk Rock Blitzkrieg schrijft Marky Ramone, die later bij de groep kwam en uit Brooklyn afkomstig is, over het verschil tussen beide stadsdelen. Uit Brooklyn komen volgens hem meer tough guys. ‘Die waren er in Queens ook wel hoor’, reageert Malin. ‘En domme mensen. In Howard Beach slaan ze mensen met honkbalknuppels, er is veel racisme. In Jamaica waren er veel bendes. Maar Brooklyn heeft inderdaad meer die reputatie. The Bronx was nog het ergst denk ik, en sommige delen van Harlem. Maar nu vind je daar vooral galerieën, hipsters en Starbucks.’
Toen hij opgroeide vond hij Queens bekrompen, ‘een plek waar je vooral weg wilt’. Maar dat is inmiddels veranderd. ‘Ik heb een nummer geschreven dat Brooklyn heet, dat ging over mensen die in de stad woonden om hun dromen en verlangens uit te laten komen, om daar hun kunstprojecten te doen. Veel van hen gaven het op en gingen terug naar de mainstream middenklasse van Brooklyn. Maar nu het is heel anders. Iedereen gaat nu juist naar Brooklyn en Queens, omdat kunstenaars het zich niet meer kunnen veroorloven in de stad te wonen. Behalve als je een grote rockster bent zoals ik.’
Dat laatste zegt hij natuurlijk met een knipoog. Hij mag dan soms het podium delen met Bruce Springsteen – een vriend van hem die ook meezingt op het nummer Broken Radio – maar met zijn eigen band treedt hij op in kleine zalen. Hij begon zijn muzikale carrière als tiener in de punkband Heart Attack en werd later frontman van de glampunkgroep D Generation. In 2002 bracht hij zijn eerste solo-album uit, het door geestverwant Ryan Adams geproduceerde The Fine Art of Self Destruction. Een prachtige plaat met sprankelende liedjes vol melancholie en compassie.
Toen ik hem dat jaar sprak, vertelde hij met het enthousiasme van een ware fan over de artiesten en films waar hij van hield. Springsteen, Dylan, The Clash, The Pogues, Woody Allen, The Replacements, Dog Day Afternoon, Taxi Driver. Hij zei het niet erg te vinden dat die invloeden doorklinken in zijn songs: ‘Zoals Joe Strummer zegt: no input, no output. Je moet er constant iets in stoppen.’ Niet voor niets heet het album met covers dat hij later opnam On Your Sleeve – hij hoeft niets te verbergen.
Als ik hem vraag naar zijn favoriete films en boeken over New York, hoeft hij geen moment na te denken. ‘Veel films vooral. Film noir als Asphalt Jungle, Pickup on South Street, zelfs On the Waterfront met Marlon Brando. Dat speelt zich weliswaar af in de Jersey Shore, maar er is een duidelijk verband met Brooklyn. En latere films als 12 Angry Men, Midnight Cowboy… Toen ik opgroeide zag ik films als Taxi Driver, Mean Streets, Marathon Man en Dog Day Afternoon. Daarin zie je een New York dat niet meer echt bestaat. Maar er is nog steeds die bijzondere energie van al die mensen uit verschillende culturen die bij elkaar komen. De stad is de afgelopen decennia flink opgepoetst en overgenomen door grote bedrijven, maar het is nog steeds een stad van dromers. Er zijn nog steeds veel mensen die er met hun dromen naartoe komen. Daarom hou ik ook erg van The Honeymooners, de tv-serie met Jackie Gleason. Die gaat over dromers. Ze leven in armoede, maar ze willen meer. Ze blijven het proberen. Ze zijn losers, maar ze hebben tenminste elkaar nog.’
Diverse films en boeken die hij zag en las veranderden het beeld dat Malin had van zijn geboortestad. ‘Last Exit to Brooklyn, de roman van Hubert Selby Jr, joeg mij de stuipen op het lijf. De donkere kant van de stad, waar niemand ooit over sprak, dat had ik niet eerder gelezen. De transseksuelen, de macho’s, het geweld en de seksualiteit, dat alles was taboe. Ik kende wel zulke mensen, maar niemand schreef over zulke personages. De films van Martin Scorsese gaven me het besef dat de stad een levend iets is, een organisme dat constant groeit en verandert, dat met je vecht, je beloont, je uitdaagt. Het zuigt je naar binnen en spuugt je uit.’

Ik stel Malin een vraag waar ik eigenlijk het antwoord al op weet: of hij een andere artiest zou zijn geworden als hij bijvoorbeeld in Los Angeles of San Francisco was geboren. ‘Dat denk ik wel’, zegt hij. ‘De muziek van New York zit mij in het bloed. Ik ben opgegroeid met Kiss, The Ramones, Blondie, Suicide… Het heeft een heel eigen attitude en branie. Bands als The Beastie Boys, Sonic Youth en The Strokes zijn heel verschillend, maar ze zijn elk op hun eigen manier heel erg New York. Je hebt nu ook weer jonge groepen als Skaters, Threats en Drowners, die teruggrijpen op dingen uit het verleden als The Velvet Underground en Johnny Thunders, maar er een eigen draai aan geven.’
De eerste vier platen van The Ramones rekent hij tot zijn favorieten. ‘Ze mengden het rauwe van de straat met pop met een geweldig jaren vijftig-gevoel. Het was romantisch, grappig én fucked up. Tegelijkertijd was het hard – taai, simpel en compact, zoals we leven in New York. Als een strak leren jack.’
Maar de beste platen over de stad hoeven wat hem betreft niet door New Yorkers gemaakt te zijn. ‘Mick Jagger noemt New York City heel vaak in nummers van The Rolling Stones, meer dan wie ook volgens mij. London Callling en Sandinista van The Clash bevatten veel New York. Engelse mensen snappen de stad wel volgens mij. Engelsen en Ieren. Neem Fairytale of New York van The Pogues, dat is één van de beste nummers die ik ken over de stad.’
Oja, wie zich afvraagt waar de albumtitel New York Before The War eigenlijk op slaat: nee, het heeft niets van doen met de Tweede Wereldoorlog. Malin: ‘Sommigen denken dat het op 9/11 slaat, of Desert Storm, of de oorlog in Vietnam. Maar het komt van het gebouw waar ik woonde toen ik de plaat schreef, waar in grote letters ‘THE WAR’ op stond. Toen dacht ik dat je het als een metafoor kunt zien. Voor overleven, voor vasthouden aan waar je in gelooft, voor elke dag door zien te komen. Je wordt door van alles belaagd: de regering, belastingen, religie, relaties, familie. Het gaat ook over vasthouden aan dingen in een cultuur die alles snel opbrandt. Alles is gericht op instant-bevrediging. Ik hou van fysieke voorwerpen, van boeken, platen. Ik schrijf nog met een pen. Ik hou ervan bands live te zien optreden, naar boeken- en platenwinkels te gaan. Rock-‘n-roll en punkrock betekenen voor mij dat mensen op donkere plekken bij elkaar komen, en licht vinden in het donker.’
Hij zingt op het album over de veranderingen die hij om zich heen ziet in de stad, in Addicted bijvoorbeeld over een boekenwinkel die plaats maakt voor een duur nieuw appartement. Maar ook over het tijdloze van rock-‘n-roll en punk, zoals in Oh Sheena. De titel verwijst naar The Ramones’ Sheena Is A Punk Rocker. ‘Maar zij leenden het op hun beurt weer van Sheena Of The Jungle’, zegt Malin. ‘Ik gebruikte die naam om het meisje over wie het gaat anoniem te houden. Het nummer gaat erover dat er telkens weer een nieuwe generatie is die het verleden ontdekt, jonge mensen die Please Kill Me van Legs McNeil lezen en platen van Iggy Pop, The Clash en Johnny Thunders kopen.’
‘She’s infatuated with the songs of the dead and damned’, zingt hij over Sheena. Tegelijkertijd gaat het nummer over hemzelf. ‘Ik loop al een tijdje mee, blijf muziek maken terwijl mijn vrienden veranderen en kinderen krijgen, trouwen, een huis kopen. Ik sta hier nog steeds op het bier te wachten, trek m’n laarzen aan, stop batterijen in het stemapparaat voor mijn gitaar, ga elke avond het podium op. Het is het tegenovergestelde van wat de mensen doen met wie ik naar school ging. Ik ga veel met jonge mensen om. Ik voel me nog jong maar ben intussen ook al in de veertig. Dat heeft iets raars. Maar op de een of andere manier werkt het voor mij.’
© Schift, februari 2016
Wees de eerste om te reageren