Waarom schrijven we over mensen die dood zijn? Om een leemte te vullen? Om te tonen dat we gevoel hebben? Om te laten zien hoe goed we iemand (denken te) kennen? Of gewoon omdat een heel enkele keer, wanneer iemand ophoudt te bestaan, we zeker weten dat dit leven even een stukje minder mooi is geworden.
‘Philip Seymour Hoffman is op 46-jarige leeftijd dood aangetroffen in zijn appartement.’ Ik vloekte hardop in de auto. Vreemd. Ik ken hem niet persoonlijk. Ik heb niet eens al zijn (63) films gezien en hem zelfs nooit in levende lijve mogen aanschouwen. Toch heb ik het gevoel dat ik hem ken, en daarin schuilt precies wat Hoffman tot zo’n indrukwekkende acteur maakte. In elke rol die hij speelde, en vooral die waarin hij de zelfkant van het leven opzocht, leek hij een deel van zijn ziel bloot te leggen.
In een van de laatste rodeloper-interviews, tijdens het Sundance Film Festival waar hij met frisse tegenzin Anton Corbijns A Most Wanted Man promootte, zegt Hoffman iets over de fase van zijn leven waarin hij verkeerde: ‘You have to shift or change, or else you stay in the dark.’
Het was die duisternis waarin hij zich als acteur zo gemakkelijk bewoog, waarin hij zo geloofwaardig mensen neerzette in al hun gebrekkigheid, onhandigheid en onzekerheid. Op het eerste oog onsympathieke mensen, om wie we met een grote boog heen zouden lopen omdat ze net iets te hard zweten, je net iets te lang aankijken, er niet al te appetijtelijk uitzien, net iets te veel ongeluk uitstralen: kortom, mensen bij wie je je ongemakkelijk voelt. Hij omarmde die rollen, werd ze, maakte ze geloofwaardig en wist zelfs sympathie voor ze op te wekken.
In de stroom aan necrologieën die op zijn dood volgden zijn het vooral de rollen in Happiness (Todd Solondz, 1998), The Master (Paul Thomas Anderson, 2012), en zijn Oscarwinnende Capote (Bennett Miller, 2005) die worden genoemd. Terecht: het zijn films waarin hij schittert en zijn acteertalenten tot recht laat komen.
Maar het zijn niet de films waarmee hij mij het meest heeft geraakt, voor altijd een plek in mijn hart heeft veroverd: een plek waarin ik even die felle steek voelde toen ik het nieuws op de radio hoorde. Before the Devil Knows You’re Dead (Sydney Lumet, 2007), Synecdoche, New York (Charlie Kaufman, 2008) en Mary and Max (Adam Elliot, 2009) belichamen voor mij de man die ik ben gaan liefhebben op het doek.
Wat is er om van te houden bij een zelfingenomen accountant, die zijn drugsverslaving financiert met fraude en er geen been in ziet zijn hardwerkende ouders te beroven? Niet veel, zou je denken. Maar in Before the Devil Knows You’re Dead geeft Hoffman zijn personage Andy zo veel menselijkheid mee, dat je niet alleen begrijpt waarom hij doet wat hij doet, maar dat je zelfs wilt dat hij daarin slaagt.
Hetzelfde geldt, en misschien nog wel in grotere mate, voor Synecdoche, New York, een film groter dan het leven zelf – net als het project waar het over gaat. Hoffman speelt daarin een kunstenaar die een prijs wint, waarmee hij een levenslange ambitie in vervulling kan laten gaan: een theaterstuk maken waarin hij zijn eigen leven speelt. Een ambitie zo groot, dat hij erin verloren raakt en het onderscheid tussen realiteit en fictie steeds vager wordt, tot het tenslotte verdwijnt. We zien een man die zichzelf overschat en tegelijk aan alles twijfelt, hunkert naar waardering en tegelijk zichzelf boven alle oordelen plaatst, kwetsbaar is en tegelijk onuitstaanbaar megalomaan. Hij sleept je mee op zijn reis, naar de diepste krochten van zijn ziel, waar machtswellust en angst elkaar in evenwicht houden. Een plek waar je niet wilt zijn, maar waar je wel heen moet, omdat je hem niet alleen wilt laten.
Dat is wat Hoffman met je doet.
En dan is er nog Mary and Max – een ontroerende en geestige kleianimatie over een bijzondere penvriendschap tussen een oude man en een onbevangen meisje – waarin de acteur niet te zien is, maar waarin zijn warme stem het hele palet aan menselijke emoties in zich draagt. Dit is misschien wel mijn favoriete Philip Seymour Hoffman: de onzichtbare man, de eenzame, naar liefde hunkerende mopperpot, die – wanneer hij door de onschuld zelf wordt aangeraakt, zijn masker laat vallen en zich toont in zijn meest kwetsbare vorm: als iemand met de elementaire, menselijke behoefte geliefd te worden – een behoefte waar iedereen zich in kan herkennen en die hij als geen ander weet te exposeren.
Dat is wat ik zal missen: de rauwe, soms duistere, vaak onaantrekkelijke, maar altijd herkenbare menselijkheid die hij meebracht op het grote doek. Om te laten zien dat er in elke freak en megalomane gek gevoelens schuilen. Gevoelens soms te groot om onder woorden te brengen en soms te sterk om in toom te houden. En soms te intens om te verdragen.
© Schift, februari 2014
Wees de eerste om te reageren